voor Tom Dylan
Never could learn to drink that blood
And call it wine
uit: Tight Connection To My Heart (Has Anybody Seen My Love), Empire Burlesque,1985
1. Dylan, 23 mei 2010, 09.16 uur
In eerste instantie probeer ik de computerzoekopdracht met de woorden ‘God, geloven, gelovig en Jezus’ uit op mijn Dylan-stuk van september vorig jaar. God zelfs met kleine letter.
Bijna tot geen resultaat – ik zeg een keer ‘oh god’, ik laat Patti Smith ‘god’ zeggen (I fell for you), ik laat Jezus nog een keer over het water lopen maar dan zijn alle wonderen geschied.
***
Ik schrijf in dat stuk oa “Ik heb niets met de theorieën rond Dylan’s bekering, Dylan’s afvalligheid, Dylan’s vuilnisbak, Dylan’s thema’s, Dylan’s bedoelingen.
Ik heb alles met de man zelf.
Ik heb alles met zijn teksten.”
***
Laatst * citeerde ik uit een Dylan-boek dat ik herlas iets over Dylan´s presentatie. Uit hetzelfde boek nu:
Dylan door Ellen Willis:
‘en toen zorgde Dylan voor algemene opschudding: hij verwierp het politieke protest.’
‘het was duidelijk dat hij zijn materiaal kon beheersen als hij daar zijn best voor deed.’
John Wesley Harding door Jon Landau:
‘het probleem met de mythe van de apokalypsis is dat je er geen kant mee uit kan. Jezus beloofde dat hij terug zou komen – een belofte die nooit werkelijk verwezenlijkt is. Wat kon Dylan ons nog geloven nadat hij verteld had over de tijd waarin het goede zal overwinnen en het slechte zal verliezen? Het werd duidelijk tijd om te de-eskaleren en oppervlakkig gezien is dat wat Dylan leek te doen. Met deze de-eskalatie begonnen Dylan’s politiek gezinde bewonderaars zich verraden te voelen. Wat zij natuurlijk niet beseften was dat Dylan nooit politieke bedoelingen gehad had. Hij beeldde slechts een religieuze allegorie uit tegen de politieke achtergrond van het huidige Amerika. Hij hield zich voornamelijk bezig met ogenschijnlijk morele problemen en dan moreel in een religieuze, joodse, christelijke zijn. Als hij vijftienhonderd jaar eerder geleefd had, was hij waarschijnlijk een talmudische moralist geweest, en als hij tweeduizend jaar eerder geleefd had een apostel of een heiland.’
en
‘de behoefte aan woorden is op dit punt meer een gewoonte dan iets anders. ‘Lord have mercy, sure is good to see you coming today’………………..de verbazingwekkende aanschouwelijkheid die hij aan de tekst verleent is perfekt.’
‘Dylan’s songs gaan niet meer alleen over hem, het zijn afzonderlijke identiteiten die los van hun auteur bestaan’.
Gesprekken met Bob Dylan door John Cohen & Happy Traum:
B.: ‘Ja, maar de enige parabels die ik ken zijn die uit de Bijbel………………………...’
J.: ‘Wanneer las je de parabels uit de Bijbel?’
B.: ‘Ik heb altijd in de Bijbel gelezen en niet alleen de parabels.’
J.: ‘Ik geloof niet dat jij het type bent dat naar een hotel gaat waar een Bijbel ligt, en er dan in gaat lezen.’
B.: ‘Je weet nooit.’
en
J.: ‘Dus de songs op JWH beschouw je niet als ballades.’
B.: ‘Jawel, maar niet in de traditionele zin. ……bij de melodieën op JWH ontbreekt dat traditionele tijdsbesef.’
Bob Dylan en ‘The Great White Wonder’ door William C. Woods:
‘Je vraagt je af of je die persoon werkelijk bent.
Wat voor persoon?
Een grote “jeugdleider”..
Als ik dacht dat ik dat was, zou ik daar dan niet mee bezig zijn? Zou ik niet, als ik voorbestemd was om dat te doen, zou ik het dan niet doen?............................ik maak muziek, man. Ik schrijf songs. Ik handhaaf een bepaald evenwicht in de dingen en ik geloof dat alles een bepaalde orde moet hebben. In de grond van de zaak……..ik ben gewoon bezig met mijn eigen dingen. Ik probeer om op de been te blijven….zonder andere mensen lastig te vallen, dat is alles.’
Dylan ontmoet Weberman, een interview met Dylan gemaakt door A.J. Weberman, Dylanoloog & minister van Defensie van het Dylan Liberation Front, (vanzelfsprekend) door A.J. Weberman, Dylanoloog:
‘uiteindelijk liep ik naar D. toe, die eruit zag als een kruising tussen iemand op zijn “tegenwoordige toer” en een talmudische wijsgeer, en ik zei: “Hoe gaat het met je?” “Zet die taperecorder af.” (Ik had er een bij me & en ik deed het). Toen zei D.: “Al, waarom heb je al die mensen naar mijn huis gebracht?” “Dit is een ekskursie voor mijn Dylan-klas, man….maar eigenlijk is het een demonstratie tegen jou en tegen alles wat je in de rock-muziek bent gaan vertegenwoordigen.”
“Van welk ras ben jij, Alan?” “Het menselijke ras.” “En van welk ras waren je ouders?” “Nou, ik geloof dat ze zichzelf als Joods beschouwen.” “Weet je zeker dat je nooit iets over mijn ras geschreven hebt?” “Nee man, ik heb geen bezwaar tegen je ras, maar tegen je politieke opvattingen en je manier van leven.”
Let wel, al deze citaten komen uit een boek dat Van Gennep, Amsterdam in 1973 uitgaf onder de titel “Over Dylan, interviews en artikelen verzameld door Graig McGregor”.
* weblog van 11 mei, getiteld een beginneling, uit: Graig McGregor: Bob Dylan, A retrospective: 29 september 1961, Robert Shelton: Bob Dylan, een opmerkelijk folk-song stilist (20-jarige zanger, levendig nieuw gezicht in Gerde’s Club)
***
Op het geboortekaartje van mijn eerste kind stond “alles van waarde is weerloos”, de dichtregel van Lucebert. Op het dak van een modern gebouw in mijn stad wordt zijn werk herhaald in “van teveel spektakel wankelt men allicht”.
Het was als het ene gouden vogeltje dat met duidelijke lijn het koppel van licht gestanste figuren ontsprong – mijn eersteling, het liefdeskind, het offer van, de verzoening tussen. Ik heb nooit aan een Dylan-tekst gedacht toen.
Jaren later schilderde ik op een witte ateliermuur de woorden van waarde en weerloosheid – inktblauw drupten zij na maar na een paar dagen maakte ik alles weer wit. Ik hield er niet van dat de voorbijganger inhield en terugkeerde naar mijn ramen – het bepaalde teveel mijn richting. Maar wat deden dan al die Dylan-citaten in al mijn werk?
***
Research *, roep ik en stel mezelf uit. Een volgend citaat:
‘Tarantula has been called all these. But ultimately no description can hope to convey its unique imaginative quality. It is Dylan’s book. It needs no other recommendation.’, de uitgever Panther Books Ltd op de achterflap van Tarantula, edition 1973.
* ‘‘veel scheppende mensen verbloemen dat procrastineren en noemen het research’
Lernert Engelberts en Sander Plug: ‘The Procrastinators’ een serie korte kunstfilms en een langere documentaire over uitstelgedrag
***
Bob Dylan bij benadering *, Jan Donkers & Jan Stroop, deel I, Bob Dylan in zijn teksten, hoofdstuk 1: Vertrekpunt Traditie :
‘Het water stroomt het helderst bij de bron.’
‘Waar hij wat ver buiten het spoor van de door hemzelf verrijkte folk & bluestraditie treedt ……….is volgens veel van zijn bewonderaars de “echte Dylan” niet meer aanwezig.’
‘De song ** vertolkt op een bijna religieuze wijze het oerheimwee van de jongen….’
‘De religieuze inslag van de song *** krijgt nog wat meer reliëf door Dylans inleidende woorden op het Town Hall Concert op 12 april 1963 te New York, waarin de zanger openlijk zijn geloof in de zin van de Tien Geboden beleed.’
In hetzelfde boek overigens een strofe uit Joan Baez’ to Bobby:
“No one could say it like you said it;
We’d only try and just forget it.
You stood alone upon the mountain
‘till it was sinking
And in a frenzy we tried to reach you
With looks enad letters we would
beseech you
Never knowing that, where or how
you were thinking”
‘Ergens onderweg gaf hij zijn reisgenoten de volgende beschouwing ten beste: “Time don’t exist, it’s an illusion, the other side of Dali’s clocks.’ ‘Know where God is? The River, that’s God. The river’s right where you’re standing, and it’s up in the Mountains, and it’s down in the bend, and into the sea. All at the same instant. Very same instant. If there’s a God, the river’s Him.’ (Scaduto)’
en
‘ “Dylan als 20-ste eeuwse psalmdichter” zou een aardige titel zijn voor Stephen Pickering, die een eindeloze serie - vaak diepzinnige en interessante - artikelen heeft gewijd aan Dylan als joods auteur…..(Praxis One. Existence, Men and Realities.)
hoofdstuk 3: Leven als gebeuren:
‘In de laatste strofe **** heeft een schitterende wending plaats gevonden. De grappenmaker en de dief zijn van hun hemelkijken verlost en verschijnen nu als aardse prinsen, die uitzien naar beneden, naar de bonte wereld die voor hun voeten ligt. Die wereld is een boeiend schouwspel van gaanden en komenden, een levendig gebeuren, waarvan de drijfveren onduidelijk blijven. Ze vormen een mysterie dat niet moet worden verklaard, maar zienderogen waargenomen. De grond van het gebeuren is het gebeuren zelf.’
hoofdstuk 4: Love is all there is:
‘In een vriendschappelijke konversatie met John Cohen en Happy Traum ***** in 1968 deelde Dylan mee, dat hij een trouw bijbellezer is en sterk gefascineerd wordt door de bijbelse parabels, die toegang geven tot het wezenlijke van de menselijke betrekkingen.’
* copyright 1973 bij ‘Westfriesland’, Hoorn
** I Was Young When I Left Home – Minnesota-Tape 1961
*** Masters of War
**** All Along The Watchtower
***** “Over Dylan, interviews en artikelen verzameld door Graig McGregor”, Van Gennep, Amsterdam, 1973
2. Dylan, 23 mei 2010, 11.22 uur
‘I left the road
And I was seein’ double
But it sure has been
One helluva ride.
B .D.
Rolling Thunder Logbook by Sam Shepard, Penquin Books, 1978
***
‘Yuh ask how I’m doin Dave –
I’m still singin – I’m still writin –
I’m still doin all a things I used t do I guess
But the difference is probably that now I really aint thinkin about what I’m doing no more
I don worry no more bout the covered up lies an twisted truths in front a my eyes-
I don worry no more bout the no-talent criticizers an know-nothin philosophizers-
I don worry no more bout the cross-legged corner sitters who try an make rules for the ones travelin in the middle a the room–
I’m singin and writin what’s on my own mind now–
What’s in my own head and what’s in my own heart-
I’m singin for me and a million other me’s that’ve been forced t’gether by the same feelin –
Not by no kind a side
Not by no kind a category-‘
Bob Dylan: in his own write, for Dave Glover (from the program Newport Folk Festival, July 26, 27, 28, 1963)
***
´What about the coyote´s call an´the bull dog´s bark?´
Bob Dylan: in his own write, My life in a stolen moment (written for the program to the First Dylan solo-concert at Carnegie Hall, oct. 26, 1963)
***
‘I never knew what was happenin…..’
Bob Dylan: in his own write, A letter from Bob Dylan (for Sis and Gordon Cunningham, jan. 1964)
***
‘In later times my idols fell
For I learned that they were only men’
Bob Dylan: in his own write, Joan Baez in Concert part 2 (poem published as liner-notes to the LP ‘Joan Baez in Concett. Part.2, feb.1964)
***
‘L.C.: You’re terrible.
D.: Nah, don’t want to be catagorized.’
Bob Dylan by Miles, Miles 1978, T.V. Personality (Dylan appeared on WABC-TVs Les Crane Show, febr.17, ?)
3. Dylan, 23 mei 2010, 14.59 uur
In tegenstelling tot Tom Dylan (zie zijn weblog) heb ik Dylan wel nodig gehad om me af te zetten tegen de christelijke opvoeding en moraal. Een generatie eerder geboren en wel de christelijke omgeving en toch niet de puberteit die daarbij hoorde. Het verzet in stilte gepleegd en veelal schrijvend. De onmacht, het onbegrip, de eenzaamheid. Toen Dylan zich ‘bekeerde’ kon ik dat als geruststelling vertellen, een beetje zoals ik concessies deed in de vorm van een kerkelijk huwelijk, het dopen van mijn kinderen. Ik wilde zo graag aangenomen worden in genade, blijkbaar.
Dylan was lang zo erg niet als die artiesten van wie je de platen achterstevoren kon draaien om dan de duivel te ontdekken. Dylan was zoals een vriendin mij nu zou noemen, ‘op de weg terug’ – als ik nu maar dit liefje houd, dan word ik wel eens normaal (en dus gelukkig, denkt zij).
***
Chronicles, Bob Dylan, 2004:
IJsrivier:
‘De wereld lag wijd open. Een ding was zeker, niet alleen werd hij niet bestierd door God, maar door de duivel evenmin.’
Oh Mercy:
‘Jij was gelovig, hè? Waar bid je voor? Bid je voor de wereld?’ Het was nooit bij me opgekomen om voor de wereld te bidden. Ik zei: ‘Ik bid dat ik een aardiger mens mag worden.’
Het verloren land:
‘Woorden en etiketten konden je gek maken.’
New Morning:
‘Ik ging naar Jeruzalem, liet me er fotograferen bij de Westmuur met een keppeltje op. Het beeld werd meteen wereldwijd verspreid en alle grote vodjes van de wereld maakten meteen een zionist van me. Dat hielp een beetje.’
***
Down the Highway. The Life of Bob Dylan, Howard Sounes, 2001:
Geloof:
‘Gescheiden van zijn vrouw en ver verwijderd van zijn kinderen doordat hij een heel jaar onderweg was, zocht hij troost bij sterke karakters en bij de duidelijk herkenbare cultuur van zijn zwarte, christelijke vriendinnen.’
‘Hij raapte een crucifix op die een fan op het podium had gegooid en begon die te dragen. Korte tijd daarna voelde Bob iets wat hij later omschreef als “zo’n visioen en gevoel”, dat naar zijn idee de aanwezigheid van Jezus Christus was.’
‘Bob woonde de doopplechtigheid bij en liet zich korte tijd later ook dopen, waarschijnlijk in de oceaan, want daar doopte de Fellowship haar leden gewoonlijk. Door de volledige onderdompeling werd Bob in het dagelijkse spraakgebruik een born-again Christian; hoewel hij later afstand nam van die term en zelfs beweerde dat hij hem nooit had gebruikt.’
‘Zijn vader had hem een duidelijke moraal meegegeven en hem bij een rabbi voor zijn bar mitswa laten leren.’
‘Howard, ik zoek de enige echte waarheid.’
‘Bob, je bent joods,’ zei Rutman.
4. Dylan, 24 mei 2010, 11.12 uur
Het is Dylan’s verjaardag en Tom heeft geen taart. Wel een opmerking op zijn weblog die ik ook al eens noemde, dat als je vertelt dat je naar Dylan luistert, men vraagt ‘is die dan nog niet dood?’ en sowieso is 69 toch wel erreg oud....
Het zou leuk zijn, denk ik vervolgens, als ik Tom dit stuk vandaag zou kunnen geven maar iets hindert me.
5. Dylan, 24 mei 2010, 12.21 uur
Ik heb me nooit afgevraagd of Dylan oprecht was in zijn bekering. Ik heb nooit getwijfeld aan zijn integriteit. Ik heb nooit een verwachting gehad die vervolgens geschaad werd, een idool aan wiens imago geschaafd moest worden zodat hij je idool kon blijven. Ik ben altijd naïef geweest of te goeder trouw – eenmaal in de familie, zei ik eens, houd ik hem in genade aan.
Slow Train Coming kwam bij het abonnement dat ik nam op Opzij. Ik weet niet of dat een veeg teken moet zijn. Ik woonde voor het eerst op mezelf en misschien was die tegenstrijdige koppeling (van dat conventionele album aan dat strijdbare blad) wel de geruststelling en de verwijdering tegelijkertijd. Ik was niet opgegroeid met het idee dat er helden waren maar als ze er waren zouden het net zo goed vrouwen geweest kunnen zijn.
Ik was niet opgegroeid met de vertrouwdheid te protesteren tegen mijn erfgoed; bovendien hinderde het geloof mij niet. Het enige bezwaar dat ik tegen de wekelijkse kerkgang had, was het publiek dat ik van ongeloof en onoprechtheid beschuldigde. Dat mijn vader op de voorste rij zat als ambtsdrager terwijl hij zich toch niet aan de tien geboden hield, dat mijn oom tegenover ons zat te slapen, dat meneer B. tijdens het gebed met mij flirtte. En daar was altijd het idee dat ik me zou verslikken of nodig een plas moest tijdens de dienst en die zenuwachtigheid was te wijten aan de – in mijn ogen afkeurende – blik van de rest van de gemeente.
Ik had ook geen hekel aan het voorlezen dat mijn vader na de maaltijd uit de bijbel deed. Ik wist dat ik gelukkig moest zijn met zijn plezierige stem en de trefzekerheid waarmee hij las. Ik vroeg me niet af waarom mijn moeder niet las. Bij uitzondering mocht een kind lezen; daarbij het meisje net zo goed als de jongen.
Mijn puberteit kwam pas later, de vragen ook. Het waarnemen was er altijd al, de geschiedschrijving ook.
***
Was er muziek?
De verzen van Johannes de Heer die vanuit het harmonium door mijn vader gespeeld werden, het ‘ik zou wel eens willen weten’ van Jules de Corte, het enige singletje dat mijn moeder bezat, de Arbeidsvitaminen als ze haar huis overhoop haalde. Het Christelijk Mannenkoor (de Maastrichter Staar) en Peer Gynt van Grieg.
Jaren later pas de muziek die de kinderen inbrachten en weer meenamen – het Bye Bye Love van Simon & Garfunkel dat mijn vader zo ontroerde. Wat bleef waren de klassieke stukken – nooit zelf aangeschaft maar een dankbaar kado bij.
In het vorig Dylan stuk vertel ik mijn bevreemding over de dure geluidsinstallatie met grote boxen rond de leren bankstellen en dat je in het kantoor van mijn vader kon luisteren maar dat wij daar alleen gebruik van maakten als mijn ouders in de kerk zaten.
Ik schrijf hoe Blonde on Blonde daar binnenkomt, meegenomen in de waszak van mijn oudste broer, de student. Dylan was nog de verwaaide krullenbol met lange vieze nagels – hij zou iets aan zijn verschijning moeten doen *.
* Graig McGregor: Bob Dylan, A retrospective
***
Was er Dylan?
Net zoals de religie een normale zaak was voor mij toen, was Dylan vanzelfsprekend. Mijn witte Dual-pickup stond links onder het raam – ik kreeg een rotan stoel waarin mijn billen gevormd werden en ik schreef met mijn schrift op de knieën.
Er kwam een tijd dat de stoel vervangen werd door een houten rechte, die achter mijn buro stond en waarmee ik kon wippen en met een armgebaar de pick-up kon bedienen zonder op te hoeven staan. Ik deed mijn huiswerk.
De muziek van hun kinderen was voor mijn ouders geen aanleiding tot ruzie. Ik kan me niet herinneren dat er ooit onderaan de trap geroepen werd dat het geluid zachter moest. Ik moest hoogstens halverwege een nummer de boel uitzetten omdat mijn hulp beneden gewenst werd. Ook waren er vaste tijden voor de maaltijd en kon ik niet nog even uitstellen.
Er werd nooit gepreekt dat de muziek zondig was maar het was overduidelijk dat zij uit een andere tijd stamde en er sprake moest zijn van een ‘generatiekonflikt’. Waarschijnlijk hadden mijn ouders het altijd te druk met hun eigen konflikt en waren zij zich onbewust van het feit dat er redenen genoeg waren te vluchten in onze eigen tijd en wereld. Ze hadden zich zorgen moeten maken, ze deden het niet.
***
De religie die ik altijd gezien heb in Dylan’s teksten, is tegelijkertijd de ontroering. Ik bedoel dat ik altijd graag de diepere betekenis zag – ongeacht deze veroorzaakt werd door drugs, drank of een andere ‘state of mind’.
Misschien zag ik hem altijd al als een gelovige of misschien ook bestond er geen ongeloof voor mij.
Dat er geen vragen in mijn waarneming zaten, niet in dat begin, kwam omdat ik me die niet kon veroorloven. Ik was veel te druk bezig mijn eigen wereld te beveiligen – ik moest een afreis voorbereiden, een vluchtpoging doen slagen. Bij vragen zou ik antwoorden moeten vinden en ik wist niet waar.
Gekke schilder Wim had later zijn Grote Stuurman en combineerde deze met Bob. Martin Bril was niet in de Heer maar in Dylan.
Ik had alleen mezelf.
***
“Het voorrecht van de schrijver of iets dergelijks: vanaf een muur kijk ik toe, ik beschouw, ik ben daar veilig, niet elders”, schrijf ik in het Dylan stuk van vorig jaar.
Geloven doet men uit angst. De gewoonte doorbreken, het kader loslaten, een patroon vormen: allemaal angst.
De vrijheid zonder is te groot. Of?
Toen ik trouwde in de Grote Kerk te A., toen de Grote Kerk te A. nog meer was dan het multifunctionele clubgebouw van nu, conformeerde ik me aan mijn opvoeding en mijn ouders. Ik ging akkoord vanwege hormonale schommelingen (ik was vijf maanden zwanger). Ik stemde in omdat er een droom geweest was van een klein meisje in een bruidsjurk en bloemen voor haar buik. Haar vader gaf haar weg en haar moeder huilde. Er was geen sprake van dat die droom genoeg had aan een kil gemeentehuis waar een ambtenaar een poging zou doen met een grapje wakker te blijven.
Een kerkelijke inzegening zou betekenen dat ik van mijn dwaalwegen verlost was: ik was thuisgekomen en het leek voorgoed. Al het andere was tijdelijk. Mijn onveiligheid zou verdwijnen. Mijn heimwee ingeboet.
Die betekenis gaf ik ook aan het kind dat ik droeg, de man die ik huwde, de liefde die ik koesterde. Een vreselijk domme fout waarop niet gewezen kon worden, een vergrijp waarvoor mijn ouders mij niet konden behoeden.
De nog jonge dominee uit het dorp spreidde zijn armen, vogels leken zich te verschuilen in de uitlopende zwarte waaiers en kwamen allemaal tegelijkertijd tot leven. Hij zegende ons. Ik vertrouwde hem vooral omdat hij verteld had dat hij een jeugdvriend was geweest van de fotograaf Anton Corbijn. Bij het voorgesprek van de huwelijksceremonie had hij verteld hoe levens zo anders konden verlopen terwijl ze toch dezelfde start hadden gehad, hoe de – bekrompen genoemde – dorpswereld waaruit hij kwam, toch talenten had gekend. Het was geruststellend en bijzonder – mijn ouders die zich overgaven aan iemand die hun zoon had kunnen zijn en dan die zoon die zich wijdde aan mijn ouders.
Van zijn jeugdvriend kwam het gesprek op muziek. Ik herinner me dat Zappa genoemd is. Dylan niet.
Ik onderschatte de zuigende kracht van mijn familie, het gezinsleven. Ik leefde lang in een nieuw gesponnen cocon dat dezelfde samenstelling had als die van thuis.
Ik nam mijn kinderen en echtgenoot (de atheïst die Zappa draaide) mee naar de kerk. Ik doopte mijn kinderen, ik las voor uit de bijbel. Ik kocht ze een kinderbijbel. Ik zong de psalmen die me vredig maakten, ik legde het verschil uit tussen de verschillende vormen van religie.
***
Zoals Tom al duidt in zijn stukje over Dylan en religie, is je eigen geloofsbeleving datgene waardoor je vertraagd je afschrijft. Af- en uitschrijft.
Ik deed dat letterlijk toen de derde bemiddelingspoging die de plaatselijke dominee tussen mij en mijn echtgenoot deed, mislukte. Ik stond op, vloekte en liet de heren achter.
De vragen die ik eerder al kreeg, waren geen interesse of bezorgdheid over mijn welzijn. Het was de zorgelijke opmerking of ik nog wel geloofde? Ik moest niet verharden, ik moest niet mijn ervaring aanwenden tot cynisme, ik moest dat kind blijven dat zich geen vragen stelde.
Ik sliep met het gezangenboek onder mijn kussen. Ik ging zelfs sommige zondagen twee keer ter kerke.
Er was geen schuldige dan ik.
***
Lang correspondeerde ik met de neef van mijn vader. Een sombere grote man die zich aan dorp en familie aanpaste met rare grapjes. Een cynisme dat anderen bang maakte maar mij niet.
Nadat ik bekend maakte dat ik ging scheiden, als eerste van mijn familie, waarschuwde hij voor het verliezen van mijn geloof. Hij, zo schreef hij, had altijd de kracht van de ‘vader die hem zou thuishalen eens’.
Bij het zoeken naar die wonderbaarlijke zoon, was ik mijn vader kwijtgeraakt. Ik had dat al geschreven in een jaar dat ik nog thuiswoonde. Ik wist inmiddels dat ik me schuldig voelde: schuldig voor die vader die, niet gelukkig, een ander zocht. Een vader die niet meer genoeg had aan de dochter dus de dochter voldeed niet meer. Ik nam die schuld graag op me.
Terwijl hij op de voorste rij in de kerk zijn ambt droeg, kleurden mijn wangen rood bij het ‘eert uw vader en moeder’, ‘gij zult niet een ander begeren dan’.
Het was een staat van zijn – een lethargie die jaren duurde. Er was geen vraag, geen antwoord, het was simpelweg gewoon zo.
Ik kreeg ruzie met die aardige neef. Ik liet iets doorschemeren van die ontrouwe vader. Hij vertelde iets over mijn moeder. Ik zei dat ik – ook al had ik de kerk laten vallen – heus nog wel geloofde. Ik zei dat trouw op andere manieren bestond. Hij zei dat er maar een mogelijkheid was om opgenomen te worden in Zijn genade.
Nog ontlopen we elkaar.
Ondertussen verwijt mijn moeder mij afvalligheid. Mijn vader ligt onder een steen waarop ‘in liefde’ wij gedenken. Er werd geen bijbeltekst gevonden blijkbaar die geschikt genoeg was.
***
Ik was geen lid meer van de kerk dus. Ik verbrak de belofte die ik voor het oog van de gemeente had gedaan. Ik ontnam mijn kinderen de ‘eeuwige zaligheid’.
Het was geen felicitatie waard.
Bovendien, ik zong nog. Ik gleed met mijn handen langs de wand na elke regenbui en bevoelde haar – God strafte onmiddellijk voor elke nalatigheid en de goot was niet leeggehaald, de verbouwing nog niet klaar, het huis de verkeerde ligging, haar bewoner alleen en dwars.
Ik sloeg een kruisje bij een overledene en eerlijk gezegd, gebruikte ik het Onze Vader als litanie bij angst en onheil. Gebruik.
Eigenlijk, zei iemand mij eens, ben je wel gelovig.
De coach, een lief, had het heel wel mogelijk gevonden dat ik theologie ging studeren. Hij had zelden iemand meegemaakt die met een zo sterk waarden-en normenbesef leefde als ik. Ik moest mij meteen berouwvol tonen voor zijn gehuwde staat.
Een studie theologie, zei mijn dochter later, wil toch niet zeggen dat je gelovig bent? Ze noemt graag nog wat studies die ik alsnog zou kunnen gaan doen. Ik ben slim, zegt ze.
Ik ben de vragen gaan stellen.
***
Ik denk dat ik het graag had gewild. Ik had graag die droom gewild. Die geruststelling. Ik had graag die iemand ontmoet die ‘the need in me’ had gezien zoals Dylan dat zingt in When He Returns (Slow Train Coming).
Ik, die geen enkele inmenging duld, geen bemoeienis, geen medelijden, geen ondersteuning, zelfs soms geen liefde, geen meegevoel, geen denken-aan, ik had die droom gewild.
Ik had dat kleine meisje willen blijven met jurken wit inplaatsvan het zwart dat ik altijd en sindsdien gedragen heb.
6. Dylan, 24 mei 2010, 14.26 uur
Dat ik het geloof verloor, was natuurlijk niet te wijten aan een ontrouwe echtgenoot of ontrouwe vader. Ik stelde eindelijk de vragen en ik durfde te twijfelen aan de antwoorden.
Toen mijn dochter vier was, las ze opeens de rug van een boek dat op tafel lag, ‘omzwervingen’ (Chaim Potok). Het was daarna dat ook de opmerkingen kwamen over dinosaurussen die er al eerder waren en of de doden ons konden zien? Zij stelde zichzelf altijd vragen en ze rustte niet voordat ze een antwoord had. Kreeg, was een ander verhaal.
Ik denk dat ik de enige was die haar als een volwassene beschouwde – al deed mijn vader een aardige poging door met haar de langste woorden te vormen en rondrijdend, te stoppen op die plaatsen die zij aangaf (verkeersborden, etalages, woorden van krijt op de stoep).
Ze heeft nooit gedroomd van een meisje – ze zorgde ervoor beiden te zijn.
Er was en is een hardnekkigheid in haar die ik langzaam overneem en herken.
Goed, dat verhaal van die dino’s strookte dus niet met het scheppingsverhaal maar ‘waarheid’ was net als ‘trouw’ een subjektief begrip.
Als zij dankten voor hun dag (drie kinderen in drie bedjes en ik op de grond daarnaast), was het mijn dankbaarheid. Het was mijn moeder die ik hoorde zeggen ‘goed te maken voor te gaan slapen’. Het was de therapie die voorstelde een papiertje naast het bed te leggen met daarop de goede punten van die dag.
‘Waar’, zo vroeg mijn dochter daarna, ‘zal ik nu over gaan denken?’
***
Als mijn beppe overlijdt, innig versmald en met het gouden ijzer nog om, leunt ze tegen mij aan ‘voor troost’. Ze probeer het ‘er ruischt langs de wolken’ mee te zingen maar kent het niet.
Als mijn vader overlijdt, vertelt de dominee de gemeente hoe mijn vader met zijn kleindochter had afgesproken dat zij alvast maar op reis moest gaan (China), hij kwam wel later.
‘Hoe was dat in de oorlog?’ vraagt ze mijn mamma maar mijn mamma eet tegenwoordig soms zonder gebedje en wel twee gebakjes achter elkaar.
Als kinderen aan een tafel doen wij nog wel de handen samen maar de ogen blijven open. Mijn vader zegt mij dat ik niet alles letterlijk moet nemen, mijn echtgenoot zal later hetzelfde zeggen.
Ik ga hechten aan mijn rituelen. Ik dank voor de dag die geweest is en ik som in mijn hoofd het lijstje goede punten op. Als ik bid, zorg ik er behoedzaam voor dat iedereen eerst genoemd wordt en ik pas als laatste.
Ik ga elke kerk binnen die ik tegenkom en ik dwaal langs haar graven maar het graf van mijn vader bezoek ik niet noch het graf van zijn vaderen.
Ik vloek al zeg ik mijn kinderen dat dat niet mag. Ik verdraai het tot ‘potverdriedubbeltjes’, een Donald Duck-term als ik het wel heb.
Ik zing pake’s lievelingsversje *, ‘houd Heer uw kruis hoog voor mijn oog’ (ik vind zelfs een gezongen versie op YouTube terwijl ik dit schrijf, Psalm – al vertel ik dit nooit aan mijn moeder omdat ik vrees dat zij een ander lied voor hem kiest.
* Psalm
Blijf mij nabij wanneer het duister daalt.
De nacht valt in waarin geen licht meer straalt.
Andere helpers, Heer ontvallen mij.
Der hulpelozen hulp wees mij nabij.
Wees bij mij nu de dag ten einde spoedt.
Alles vervaagt wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in 't wisselend getij.
Maar Gij die eeuwig zijt blijf mij nabij.
U heb ik nodig uw genade is.
Mijn enig licht in nacht en duisternis.
Wie anders zal mijn Leidsman zijn dan Gij?
In nacht en ontij Heer, blijf mij nabij.
Houd, Heer, uw kruis hoog voor mijn brekend oog.
Licht in het duister wijs de weg omhoog.
Uw dag breekt aan de schaduw gaat voorbij.
In dood en leven Heer, wees Gij nabij
Het is net als het Forever Young dat Tom aanhaalt – net als elk lied van Dylan dat door zijn tekst allereerst, de muziek tweedens, mij troost.
Troost? Is dat de essentie, denk ik, terwijl ik het zo typ? Troost voor het volk dat weggeleid wordt? Het schaap naar de slachtbank? De dwaaltocht door de woestijn?
De moeder aan de voeten van haar bloedend kind? De hoer die zijn voeten wast? Het licht ontstoken?
***
Niets, laat ik Dylan zeggen in een van de citaten in het begin van dit stuk, was een ballade, totdat….
Pressing on kwam? zijn vrouw een van die christelijke zwarte sterke vrouwen uit het achtergrond koor werd? Tot hij misschien zijn kinderen dreigde te verliezen in een echtscheidingsprocedure? Tot hij omschreven werd als ‘die profeet die maar blijft lopen’ (Ahasverus, de wandelende jood) en die ander de zoektocht benoemt?
Het gaat mij niets aan.
Bij ballade denk ik simpelweg aan gospel bij gospel aan een swingende zwarte mevrouw bij die mevrouw aan kinderen en bij die kinderen aan verlies en bij….
Associatief, sneerde iemand eens, je bent alleen maar associatief.
***
Ik heb altijd de angstaanjagende overgave bewonderd: aan een persoon, aan een geloof, aan een doel. Ik heb dat enthousiasme gewild: die swingende massa die met handen geheven haar liefde belijdt. Ik heb het altijd doodeng gevonden. Ik kan nog steeds niet mij wijden aan 1 ding. Ik heb geen moeite met kiezen, wel met de beperking.
Ik heb in de kerk van mijn jeugd dat levend geloof gemist – op een enkele schrille trompet na en een samengesteld mager koortje met dwarsfluit en ‘godbetere’ hun versie van Blowing in the Wind, was er die stille lijdzame beleving.
***
Ontroering kwam pas bij het gezamenlijk zingen van het slotlied of in moderne tijden, het Amen na dominee’s zegen. Kippenvel pas bij het met Kerst zingen van het bekendste kerstlied zoals bij het volkslied op een te winderig oranje veld: de beloning van de verplichte dorpsspelletjes.
Ontroering kwam pas als mijn vader het kerkorgel aanstuurde tot een stukje Bach als vrije impressie van een gezang. Zijn voeten altijd hopeloos te groot en zijn blik naar boven. De kerk zoveel groter als zij leeg was en mijn vader de sleutel in zijn broekzat had.
Ontroering kwam pas bij de eerste koffie maar was voor die tijd al doorgeslikt. Ontroering was hard wegrennen en als eerste bij het tuinhek aankomen.
Ontroering waren de drie rondes om de kerk als er een dode begraven werd. Maar dat was in mijn moeders land, niet het onze. Ontroering was dus een teveel aan gevoel waar in mijn land geen plaats voor was.
Ontroering was schuilen tussen de bessenstruiken in de tuin en zorgen dat je geen vlekje op je zondagse jurk kreeg. Het diepe rode liet zich slecht uitwassen.
***
Het Blowing in the Wind waartoe dat ene magere kerkkoor zich zette, was van een gruwel die maar weinig te maken had met de schrille vertolking. Het was het gezamenlijk delen van mijn dichter, het betrapt worden op mijn emotie, het mogelijk begrijpen wat ik doorstond. Alsof iemand kon weten wat ik voelde en tegelijkertijd, zo verlangen naar dat begrip.
Geen concert meer voor mij, geen Nederlandse vertaling van Dylans songteksten, geen uitvoering door een ander. Geen uitzinnige fan dan Tom die – op afstand – mij deelgenoot maakt en ik die u – op afstand – laat weten.
***
Het meest ‘religieuze’ lied dan toch wel het I Shall Be Released of het Ring Them Bells.
De meest ‘religieuze’ stem dan toch niet in Pressing On maar in Seven Curses (the bootlegversie).
De meest ‘religieuze’ blik dan toch wel die getormenteerde met de ogen naar de straat gerichte, uit het fotoboek bij deze bootleg (1991). (In het boek een briefje van mijn echtgenoot met verklaring voor het kado, ‘mag een man na vijftien jaar liefde’ – het doet me snel rekenen en merken dat hij zich vergist heeft)
Wat een waardeloze opsomming.
***
Maybe it’s the weather of something like that * - de Pinksterdagen worden volop gevierd. Ik heb me teruggetrokken in mijn hol en ik schrijf oa. dit.
Ik weet inmiddels zeker dat er niets is na dit – dat dit het enige leven is dat wij kennen en dat we verantwoordelijkheid moeten voelen ten opzichte van dat enige leven.
Ik leef met de waarden van toen, niet met haar normen. Ik heb mijn eigen invulling aan de verhalen uit mijn jeugd en ik weet zeker dat ik gelijk had toen met zowel mijn droom als mijn nachtmerrie: hoe alles waarin ik geloofde, niet waar zou blijken te zijn.
Dat is tevens de reden waarom ik me nooit overgeef. Ik geniet hier mijn stilte en het kabbelend water voor de deur waar bootjes, kinderen en blote voeten voorbij komen. Het zijn de mannen die de boten sturen, het zijn de vrouwen die hun kinderen behoeden voor de bruggen die gaan komen. Ik heb me nooit thuis gevoeld in welke rolverdeling dan ook.
Niet die van idool en fan. Niet die van luisteraar en maker. Niet die van ouder en kind. Niet die van liefje, niet die van vrouw van. Misschien alleen in die van schrijver maar dat is nooit een rol geweest, dat is – zoals bij Dylan, vermoed ik – de loop van de rivier.
Ik ben doorwaadbaar – geen steen gelegd. Tegelijkertijd grilliger dan ooit, wilder van stroom, overstromend dan weer rustig en smal maar nooit voorspelbaar.
Geen witte figuren aan de overkant die over willen steken.
* Mamma, you been on my mind
1 opmerking:
Parels op internet en op mijn wangen ...
Een reactie posten