Dylan kort #1278
Bibliothecaris in Blog schrijft regelmatig over Bob Dylan. In het verleden heb ik eerder naar deze blog gelinkt, maar ik was 'm recent uit het oog verloren. Zie hier voor een overzicht van zijn stukken over Bob Dylan. [met dank aan Jochen]
40 jaar geleden ging de te vaak onderwaardeerde film Renaldo And Clara in première, zie hier.
Bericht uit mei 2016: de legendes die nog leven, zie hier. [Is dit nieuws? Het is vooral vreemd.]
40 jaar geleden ging de te vaak onderwaardeerde film Renaldo And Clara in première, zie hier.
Bericht uit mei 2016: de legendes die nog leven, zie hier. [Is dit nieuws? Het is vooral vreemd.]
Dear Landlord (1967) - door Jochen
Dear Landlord (1967)
Als John Kiernan terugkomt van boodschappen doen, staan er twee vreemde mannen voor zijn huis. Hij schrikt er niet van. “Neil Youngfan-alarm,” zegt hij tegen zijn vrouw Patti Regan. Kiernan en Patti wonen in Winnipeg, toevallig in het huis waarin Neil Young is opgegroeid en ze zijn er wel aan gewend dat er fans voor het huis staan te loeren. Terwijl Patti de boodschappen binnenzet, maakt John even een praatje met beide mannen. Ze waren wat ouder dan de doorsnee Youngfan, herinnert Kiernan zich later. En terwijl hij zo staat te kletsen vallen hem bij die ene vent met die grote muts de prachtige cowboylaarzen en de fraaie leren broek op. Hij kijkt wat beter naar diens gezicht en “het drong plotseling tot me door dat ik met Bob Dylan stond te praten.”
De huisbaas vraagt of Bob even binnen wil rondkijken en dat wil Dylan wel. Patti gaat de mannen voor naar boven, naar de voormalige jongenskamer van Neil, nu een roze geverfde meisjeskamer van hun zestienjarige dochter. “Dus dit is de kamer waar hij naar zijn muziek zat te luisteren,” mompelt Dylan, “en dit was zijn uitzicht.”
Dylan blijft nog zo’n twintig minuten hangen, ze praten over Neil Young, over de plaatsen in Winnipeg waar hij vermoedelijk optrad met zijn schoolbandje, het weer en over leven in het Noorden. Dan vertrekken Dylan en zijn begeleider weer, met de taxi die al die tijd is blijven wachten.
“Tjonge, wat blijf jij rustig, oog in oog met zo’n beroemdheid,” complimenteert John zijn vrouw.
“Wat voor beroemdheid?” vraagt Patti.
“Bob Dylan.”
“Daarom kwam hij me zo bekend voor!” gilt Patti uit, en rent woest met haar armen zwaaiend naar de buren, die bladeren bij elkaar staan te harken in de voortuin. “Daar in die taxi! Bob Dylan zit in die taxi!”
Dat is 2 november 2008, en John Kiernan koestert de herinnering aan de dag dat hij Bob Dylan een plezier kon doen.
De op zich futiele gebeurtenis raakt een snaar. In de Winnipeg Free Press verschijnt een artikel erover en in de loop van de weken daarna vinden media over de hele wereld het een berichtje waard. Begrijpelijk, ook wel; het hééft iets ontroerends, ’s werelds grootste songschrijver die als een adorerende dweper in het jongensslaapkamertje van zijn idool staat te mijmeren.
Dylans respect en vriendschappelijke gevoelens voor Neil Young zijn bekend. De sympathieke name-check in “Highlands” (1997, “Ik luister naar Neil Young / Ik moet hem harder zetten”) kwam ook al niet uit de lucht vallen – Dylan zegt al sinds de vroege jaren 70 aardige, bewonderende dingen over de Canadees, treedt af en toe samen met hem op en in zijn autobiografie (Waging Heavy Peace: A Hippie Dream, 2012) bevestigt Young dat Dylan wel eens bij hem komt eten, dat ze af en toe bellen en dat Dylan hem bij gelegenheden attenties doet toekomen.
Eén keer echter, in 1985, laat Dylan toch iets zurigs los over Neil Young:
De enige keer dat het me dwarszat dat iemand op mij leek, was toen ik rond ’72 in Phoenix, Arizona woonde. “Heart Of Gold” was de grote hit in die dagen. Ik haatte het elke keer als het op de radio kwam. Ik heb altijd van Neil Young gehouden, maar het stoorde me elke keer als ik “Heart Of Gold” hoorde. Het stond ook lang op nummer 1, geloof ik, en ik dacht bij mezelf: shit, dat ben ik. En als het maar mij klinkt, zou het ook van mij moeten zijn. Daar zat ik dan ergens in de woestijn, ik moest er even een tijdje tussenuit. New York was moeilijk. Woodstock was nog erger, mensen zaten in de bomen rond mijn huis, fans probeerden de deur in te slaan, auto's volgden me op donkere bergweggetjes. Ik moest een tijdje onder de radar blijven, dingen vergeten, mezelf inbegrepen, en nu was ik zo ver weg gevlucht en dan zette ik de radio aan en daar was ik weer, maar ik was het niet. Het leek wel of iemand anders mijn ding had afgepakt en ermee aan de haal was gegaan. Ik heb er nog steeds een hekel aan.
Dat is in Dylans droge periode, in de jaren dat hij nauwelijks muziek maakt. Hij is dan misschien wat kleingeestiger, gevoeliger op dit gebied, maar inderdaad: die dunne harmonica, Kenny Buttrey op drums, Nashville, de schrale productie… het had zomaar op John Wesley Harding kunnen staan. En dan ergens tussen “Dear Landlord”, het lied waarop Dylan dan weer het meest als Neil Young klinkt, en die laatste twee songs, “Down Along The Cove” en “I’ll Be Your Baby Tonight”, die zo’n vervreemdende, abrupte sprong naar pure country zijn en als enige, net als “Heart Of Gold”, begeleid worden door een steelgitaar.
“Dear Landlord” is een parel die buiten de context van John Wesley Harding nog meer glanst. Op de plaat zelf, tussen al die prachtsongs met vergelijkbare structuur, instrumentatie en sfeer, verdrinkt het lied toch wat. Dylan selecteert het in 1985 voor Biograph en daar, tussen “Mr. Tambourine Man” en “It Ain’t Me, Babe” komt het beter tot zijn recht.
Dylans eigen commentaar in het begeleidende boekje is al net zo schraal als het arrangement: “Dear Landlord was eigenlijk alleen maar die eerste regel. Ik werd op een ochtend wakker met die woorden in mijn hoofd. Toen dacht ik, wat kan ik daar ’s bij zetten?”
Het zijn ook prachtige, onheilszwangere openingswoorden. “Geachte huisbaas” is al genoeg om een naturalistisch drama op te roepen, of een bittere Woody Guthrieballade, proletariërsellende en crisisjarensfeer. Het Engelse woord landlord opent nog meer vergezichten – de weg ligt open voor religieuze associaties of ironische portretschilderingen. In die richting bewegen zich ook de meeste duiders. De verfoeide A.J. Weberman, de stalkende dwaas die zelfs in Dylans vuilnis ligt te wroeten, denkt te kunnen bewijzen dat de liedtekst een afrekening is met manager Albert Grossman, die overigens ook letterlijk Dylans huisbaas schijnt te zijn (van Dylans optrekje in Woodstock). Interpretaties van de jaren na Dylans Christelijke fase, dus van na 1981, leunen voornamelijk naar een religieuze duiding. Daarvoor zijn in elk geval meer tastbare handvatten: net zoals in negen liedjes hieromheen echoën ook hier Bijbelcitaten door. Weer meer uit het Nieuwe Testament, trouwens, maar nu eens niet enkel uit de vier Evangeliën; Dylan heeft verder gebladerd, in Romeinen en Korintiërs met name. 1Kor 7:7, bijvoorbeeld: “iegelijk heeft zijn eigen gave” (each of us has his own special gift).
Sluitend zijn ze geen van alle, die tientallen lezingen. Dat is ook niet zo gek, als je Dylans eigen woorden mag geloven en daarbovenop vers 4 laat meewegen: my dreams are beyond control. De dichter heeft, nadat de nacht hem die twee woorden dear landlord heeft geschonken, de sluisdeuren naar zijn onderbewuste opengezet en de stream of consciousness laten vloeien. Het levert deze drie fascinerende coupletten op, vol van kafkaëske schuldeloze schuld, helder en lucide, maar ondoordringbaar. Daarbij borrelen Bijbelflarden op, een frase uit een oud liedje van Roy Acuff (when that steamboat whistle blows komt bijna letterlijk uit “Steamboat Whistle Blues”, 1936) en archaïsche clichés als my burden is heavy en heed these words.
Het totaalbeeld is een drieluik, schetst driemaal een meelijwekkende schuldenaar die een hogere autoriteit smeekt hem te ontzien. Waaruit die schuld bestaat en wie de landlord is blijft, net als in Kafka’s verhalen, open. Maar vooruit, een door en door christelijk decor, een triptiek zoals Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden (1527) past reuze goed.
In 1969 maakt Janis Joplin er een stomende, soulvolle bluesrockexercitie van en schiet daarmee helemaal mis, uiteraard – maar het heeft tóch de stiekeme aantrekkingskracht van een guilty pleasure. Dat geldt minder voor de vergelijkbare, maar iets bravere Joe Cocker (ook ’69). Het lied hangt in de lucht, dat jaar; ook Fairport Convention neemt het op, voor het meesterwerk Unhalfbricking, maar selecteert het uiteindelijk niet. Verdedigbaar – Sandy Denny zingt geweldig, maar de begeleiding van Richard Thompson en zijn mannen is wat lauw.
In de eenentwintigste eeuw valt de Joan Baez rip-off uit Wales Debbie Clarke op. Veel te steriel, maar dát ze voor “Dear Landlord” durft te kiezen, spreekt voor haar, natuurlijk (op Manhattanhenge, 2012, geproduceerd door de-man-achter-Bowie Tony Visconti). Dichter bij de bron, want veel rauwer en rafeliger is Mirah and the Black Cat Orchestra uit Seattle (To All We Stretch The Open Arm, 2004). Vooralsnog blijft echter Thea Gilmores versie, op haar prachtige tribuutplaat John Wesley Harding (2002), met schitterende dobrogitaar, de dames- en herencompetitie aanvoeren.
Vooralsnog, want Neil Young moet nog aan de slag. Dylan is er inmiddels wel overheen, over dat “Heart Of Gold”. Heeft zelfs Youngs “Old Man” een paar keer op het podium gespeeld. De weg is vrij.
Dear Landlord
Dear landlord
Please don’t put a price on my soul
My burden is heavy
My dreams are beyond control
When that steamboat whistle blows
I’m gonna give you all I got to give
And I do hope you receive it well
Dependin’ on the way you feel that you live
Dear landlord
Please heed these words that I speak
I know you’ve suffered much
But in this you are not so unique
All of us, at times, we might work too hard
To have it too fast and too much
And anyone can fill his life up
With things he can see but he just cannot touch
Dear landlord
Please don’t dismiss my case
I’m not about to argue
I’m not about to move to no other place
Now, each of us has his own special gift
And you know this was meant to be true
And if you don’t underestimate me
I won’t underestimate you
Als John Kiernan terugkomt van boodschappen doen, staan er twee vreemde mannen voor zijn huis. Hij schrikt er niet van. “Neil Youngfan-alarm,” zegt hij tegen zijn vrouw Patti Regan. Kiernan en Patti wonen in Winnipeg, toevallig in het huis waarin Neil Young is opgegroeid en ze zijn er wel aan gewend dat er fans voor het huis staan te loeren. Terwijl Patti de boodschappen binnenzet, maakt John even een praatje met beide mannen. Ze waren wat ouder dan de doorsnee Youngfan, herinnert Kiernan zich later. En terwijl hij zo staat te kletsen vallen hem bij die ene vent met die grote muts de prachtige cowboylaarzen en de fraaie leren broek op. Hij kijkt wat beter naar diens gezicht en “het drong plotseling tot me door dat ik met Bob Dylan stond te praten.”
De huisbaas vraagt of Bob even binnen wil rondkijken en dat wil Dylan wel. Patti gaat de mannen voor naar boven, naar de voormalige jongenskamer van Neil, nu een roze geverfde meisjeskamer van hun zestienjarige dochter. “Dus dit is de kamer waar hij naar zijn muziek zat te luisteren,” mompelt Dylan, “en dit was zijn uitzicht.”
Dylan blijft nog zo’n twintig minuten hangen, ze praten over Neil Young, over de plaatsen in Winnipeg waar hij vermoedelijk optrad met zijn schoolbandje, het weer en over leven in het Noorden. Dan vertrekken Dylan en zijn begeleider weer, met de taxi die al die tijd is blijven wachten.
“Tjonge, wat blijf jij rustig, oog in oog met zo’n beroemdheid,” complimenteert John zijn vrouw.
“Wat voor beroemdheid?” vraagt Patti.
“Bob Dylan.”
“Daarom kwam hij me zo bekend voor!” gilt Patti uit, en rent woest met haar armen zwaaiend naar de buren, die bladeren bij elkaar staan te harken in de voortuin. “Daar in die taxi! Bob Dylan zit in die taxi!”
Dat is 2 november 2008, en John Kiernan koestert de herinnering aan de dag dat hij Bob Dylan een plezier kon doen.
De op zich futiele gebeurtenis raakt een snaar. In de Winnipeg Free Press verschijnt een artikel erover en in de loop van de weken daarna vinden media over de hele wereld het een berichtje waard. Begrijpelijk, ook wel; het hééft iets ontroerends, ’s werelds grootste songschrijver die als een adorerende dweper in het jongensslaapkamertje van zijn idool staat te mijmeren.
Dylans respect en vriendschappelijke gevoelens voor Neil Young zijn bekend. De sympathieke name-check in “Highlands” (1997, “Ik luister naar Neil Young / Ik moet hem harder zetten”) kwam ook al niet uit de lucht vallen – Dylan zegt al sinds de vroege jaren 70 aardige, bewonderende dingen over de Canadees, treedt af en toe samen met hem op en in zijn autobiografie (Waging Heavy Peace: A Hippie Dream, 2012) bevestigt Young dat Dylan wel eens bij hem komt eten, dat ze af en toe bellen en dat Dylan hem bij gelegenheden attenties doet toekomen.
Eén keer echter, in 1985, laat Dylan toch iets zurigs los over Neil Young:
De enige keer dat het me dwarszat dat iemand op mij leek, was toen ik rond ’72 in Phoenix, Arizona woonde. “Heart Of Gold” was de grote hit in die dagen. Ik haatte het elke keer als het op de radio kwam. Ik heb altijd van Neil Young gehouden, maar het stoorde me elke keer als ik “Heart Of Gold” hoorde. Het stond ook lang op nummer 1, geloof ik, en ik dacht bij mezelf: shit, dat ben ik. En als het maar mij klinkt, zou het ook van mij moeten zijn. Daar zat ik dan ergens in de woestijn, ik moest er even een tijdje tussenuit. New York was moeilijk. Woodstock was nog erger, mensen zaten in de bomen rond mijn huis, fans probeerden de deur in te slaan, auto's volgden me op donkere bergweggetjes. Ik moest een tijdje onder de radar blijven, dingen vergeten, mezelf inbegrepen, en nu was ik zo ver weg gevlucht en dan zette ik de radio aan en daar was ik weer, maar ik was het niet. Het leek wel of iemand anders mijn ding had afgepakt en ermee aan de haal was gegaan. Ik heb er nog steeds een hekel aan.
Dat is in Dylans droge periode, in de jaren dat hij nauwelijks muziek maakt. Hij is dan misschien wat kleingeestiger, gevoeliger op dit gebied, maar inderdaad: die dunne harmonica, Kenny Buttrey op drums, Nashville, de schrale productie… het had zomaar op John Wesley Harding kunnen staan. En dan ergens tussen “Dear Landlord”, het lied waarop Dylan dan weer het meest als Neil Young klinkt, en die laatste twee songs, “Down Along The Cove” en “I’ll Be Your Baby Tonight”, die zo’n vervreemdende, abrupte sprong naar pure country zijn en als enige, net als “Heart Of Gold”, begeleid worden door een steelgitaar.
“Dear Landlord” is een parel die buiten de context van John Wesley Harding nog meer glanst. Op de plaat zelf, tussen al die prachtsongs met vergelijkbare structuur, instrumentatie en sfeer, verdrinkt het lied toch wat. Dylan selecteert het in 1985 voor Biograph en daar, tussen “Mr. Tambourine Man” en “It Ain’t Me, Babe” komt het beter tot zijn recht.
Dylans eigen commentaar in het begeleidende boekje is al net zo schraal als het arrangement: “Dear Landlord was eigenlijk alleen maar die eerste regel. Ik werd op een ochtend wakker met die woorden in mijn hoofd. Toen dacht ik, wat kan ik daar ’s bij zetten?”
Het zijn ook prachtige, onheilszwangere openingswoorden. “Geachte huisbaas” is al genoeg om een naturalistisch drama op te roepen, of een bittere Woody Guthrieballade, proletariërsellende en crisisjarensfeer. Het Engelse woord landlord opent nog meer vergezichten – de weg ligt open voor religieuze associaties of ironische portretschilderingen. In die richting bewegen zich ook de meeste duiders. De verfoeide A.J. Weberman, de stalkende dwaas die zelfs in Dylans vuilnis ligt te wroeten, denkt te kunnen bewijzen dat de liedtekst een afrekening is met manager Albert Grossman, die overigens ook letterlijk Dylans huisbaas schijnt te zijn (van Dylans optrekje in Woodstock). Interpretaties van de jaren na Dylans Christelijke fase, dus van na 1981, leunen voornamelijk naar een religieuze duiding. Daarvoor zijn in elk geval meer tastbare handvatten: net zoals in negen liedjes hieromheen echoën ook hier Bijbelcitaten door. Weer meer uit het Nieuwe Testament, trouwens, maar nu eens niet enkel uit de vier Evangeliën; Dylan heeft verder gebladerd, in Romeinen en Korintiërs met name. 1Kor 7:7, bijvoorbeeld: “iegelijk heeft zijn eigen gave” (each of us has his own special gift).
Sluitend zijn ze geen van alle, die tientallen lezingen. Dat is ook niet zo gek, als je Dylans eigen woorden mag geloven en daarbovenop vers 4 laat meewegen: my dreams are beyond control. De dichter heeft, nadat de nacht hem die twee woorden dear landlord heeft geschonken, de sluisdeuren naar zijn onderbewuste opengezet en de stream of consciousness laten vloeien. Het levert deze drie fascinerende coupletten op, vol van kafkaëske schuldeloze schuld, helder en lucide, maar ondoordringbaar. Daarbij borrelen Bijbelflarden op, een frase uit een oud liedje van Roy Acuff (when that steamboat whistle blows komt bijna letterlijk uit “Steamboat Whistle Blues”, 1936) en archaïsche clichés als my burden is heavy en heed these words.
Het totaalbeeld is een drieluik, schetst driemaal een meelijwekkende schuldenaar die een hogere autoriteit smeekt hem te ontzien. Waaruit die schuld bestaat en wie de landlord is blijft, net als in Kafka’s verhalen, open. Maar vooruit, een door en door christelijk decor, een triptiek zoals Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden (1527) past reuze goed.
In 1969 maakt Janis Joplin er een stomende, soulvolle bluesrockexercitie van en schiet daarmee helemaal mis, uiteraard – maar het heeft tóch de stiekeme aantrekkingskracht van een guilty pleasure. Dat geldt minder voor de vergelijkbare, maar iets bravere Joe Cocker (ook ’69). Het lied hangt in de lucht, dat jaar; ook Fairport Convention neemt het op, voor het meesterwerk Unhalfbricking, maar selecteert het uiteindelijk niet. Verdedigbaar – Sandy Denny zingt geweldig, maar de begeleiding van Richard Thompson en zijn mannen is wat lauw.
In de eenentwintigste eeuw valt de Joan Baez rip-off uit Wales Debbie Clarke op. Veel te steriel, maar dát ze voor “Dear Landlord” durft te kiezen, spreekt voor haar, natuurlijk (op Manhattanhenge, 2012, geproduceerd door de-man-achter-Bowie Tony Visconti). Dichter bij de bron, want veel rauwer en rafeliger is Mirah and the Black Cat Orchestra uit Seattle (To All We Stretch The Open Arm, 2004). Vooralsnog blijft echter Thea Gilmores versie, op haar prachtige tribuutplaat John Wesley Harding (2002), met schitterende dobrogitaar, de dames- en herencompetitie aanvoeren.
Vooralsnog, want Neil Young moet nog aan de slag. Dylan is er inmiddels wel overheen, over dat “Heart Of Gold”. Heeft zelfs Youngs “Old Man” een paar keer op het podium gespeeld. De weg is vrij.
Dear Landlord
Dear landlord
Please don’t put a price on my soul
My burden is heavy
My dreams are beyond control
When that steamboat whistle blows
I’m gonna give you all I got to give
And I do hope you receive it well
Dependin’ on the way you feel that you live
Dear landlord
Please heed these words that I speak
I know you’ve suffered much
But in this you are not so unique
All of us, at times, we might work too hard
To have it too fast and too much
And anyone can fill his life up
With things he can see but he just cannot touch
Dear landlord
Please don’t dismiss my case
I’m not about to argue
I’m not about to move to no other place
Now, each of us has his own special gift
And you know this was meant to be true
And if you don’t underestimate me
I won’t underestimate you
oproep
Ik ben van plan naar het Dylan-concert in Verona (27 april 2018) te gaan omdat die locatie, het Amfitheater, me zo mooi lijkt. Zijn er lezers met hetzelfde plan? Dan zou het leuk zijn mekaar te ontmoeten.
Groetjes, Frans
fransbuijs5[at]gmail.com
Groetjes, Frans
fransbuijs5[at]gmail.com
Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is #51
Leo stuitte per toeval tijdens een tocht over het industrieterrein van Roosendaal op het op de foto afgebeelde pand. Leo stelt in zijn mail aan mij dan ook terecht de vraag: "Is dit Bobs atelier waar hij zijn ijzersculpturen maakt?"
Ik zou zeggen, Leo, dat dit niet het, maar een van de ateliers is waar Bob Dylan zijn sculpturen maakt. Het hoofdatelier zit in Oud-Beijerland, zie hier.
[met dank aan Leo]
Ik zou zeggen, Leo, dat dit niet het, maar een van de ateliers is waar Bob Dylan zijn sculpturen maakt. Het hoofdatelier zit in Oud-Beijerland, zie hier.
[met dank aan Leo]
Aantekening #6596
Een makkelijk gemaakte denkfout is deze: alle Dylan-gerelateerde paperassen die niet in bezit zijn van particuliere verzamelaars zijn te vinden in The Bob Dylan Archive te Tulsa.
De New York Public Library, zo las ik vrijdag, is in het bezit van “an original typescript” van Dylans “Changing Of The Guards”. Dit Dylan-kleinood wordt sinds vandaag samen met manuscripten van Allen Ginsberg, Jack Kerouac en William Burroughs onder de titel You Say You Want A Revolution – Remembering the Sixties tentoongesteld. (zie hier)
~ * ~ * ~ * ~
Oké, zondagmiddag, ik draai de blu spec 2-versie van Shot Of Love. Van dit album krijg ik nooit genoeg. Wat maakt Shot Of Love nou tot een album waar ik steeds weer naar grijp? Ik weet het niet zeker, maar dat rammelende geluid dat zo kenmerkend is voor dit album speelt zeker een belangrijke rol.
Sinds het uitkomen van Trouble No More, het dertiende deel van The Bootleg Series, eind vorig jaar, is Dylans muziek uit de periode 1979 - 1981 hier in huis sowieso bovengemiddeld veel te horen. Hoe is het mogelijk dat mensen met oren aan hun hoofd deze periode als "niet interessant" of "onder de maat" afdoen? Iets wat ik voor de release van Trouble No More regelmatig hoorde, maar sinds het verschijnen van dit dertiende deel van The Bootleg Series eigenlijk niet meer.
Zijsprong: het loont zeker de moeite om het onlangs verschenen boek Trouble In Mind van Clinton Heylin over de jaren 1979 - 1981 in Dylans carrière te lezen.
~ * ~ * ~ * ~
Voor in de agenda: zaterdag 28 april is er in de DRU Cultuurfabriek te Ulft een Dylan-special met in ieder geval een documentaire in het filmhuis en een optreden van Dylan-coverband Hard Rain. (zie hier)
~ * ~ * ~ * ~
Na Shot Of Love draai ik vanmiddag de op een aangename manier wat vreemde cd-single "Everything Is Broken". Op die single staan vier tracks, samen nog geen kwartier muziek:
1. Everything Is Broken
2. Where Teardrops Fall
3. Dead Man Dead Man
4. Ugliest Girl In The World
"Where Teardrops Fall" is natuurlijk, net als "Everything Is Broken" afkomstig van Oh Mercy. "Ugliest Girl In The World" is afkomstig van Bob Dylans laatste studioalbum voor Oh Mercy: Down In The Groove. En op een soort vreemd verwrongen manier is deze lichtgewicht-song een heerlijke afsluiter van dit mini-album met 4 songs. Maar de meest interessante track op deze cd-single is natuurlijk "Dead Man Dead Man". Dit is niet de versie van Shot Of Love, maar een concert-opname uit 1981. Heerlijk.
Am I Your Stepchild? (1978) - door Jochen
Am I Your Stepchild? (1978)
“Hier is een machtig, machtig man, een reusachtig talent. Hij is vader van veertien dochters en zeven zonen, hij heeft vierenzestig kleinkinderen en acht achterkleinkinderen. Geen wonder dat hij dit lied zingt!” Aldus kondigt deejay Dylan “Cry To Me” van Solomon Burke aan, in aflevering 39 van zijn Theme Time Radio Hour. Twee weken later, op Valentijnsdag 2007, opent hij zijn radioshow met wederom een nummer van Burke (“Home In Your Heart”, in aflevering 41, Heart) en nu moet de radiopresentator ook nog een anekdote kwijt over de door hem zo bewonderde soulkoning:
Solomon is een van de kleurrijkste muzikanten in de soulwereld. Een van mijn favoriete verhalen is hoe hij ooit de toerbus liet stoppen voor de deur van een begrafenisonderneming omdat niemand in zijn band wilde geloven dat hij een lijkbezorger was geweest. Hij nam al zijn muzikanten mee naar binnen, waar de eigenaar van het rouwcentrum net bezig was met een lijk. De band kon het niet geloven toen Solomon het overnam. Hij balsemde het lichaam, bracht make-up aan en werkte de dode man in een pak, alvorens weer de bus in te klimmen, op weg naar het volgende optreden.
Het verhaal zal Dylan op meerdere vlakken beroerd hebben. Hij kan zich natuurlijk identificeren met een bandleider die met de band onderweg is in de bus, daarnaast is hij een verklaard fan van Solomon Burke, die dan ook nog eens een begrafenisondernemer is – een archetype dat een paar maal langskomt, in Dylans songs (“I Want You”, “I Wanna Be Your Lover”, “Shelter From The Storm”). Dylan uit zijn bewondering ook muzikaal. In maart ’87 neemt hij een vrij onbekend en prachtig lied van Solomon uit 1979 op: “Sidewalks, Fences & Walls”. De vier opnames daarvan duiken pas jaren later op, in diezelfde februarimaand ‘07 wanneer de deejay Dylan al die aandacht aan de zingende lijkbezorger schenkt. Een Dylanfan en vriend van de overleden producer David Briggs (Neil Young, vooral) heeft kennelijk zijn hand op de opnames kunnen leggen en poogt die nu via eBay te verkopen voor $12.500,-.[1] Als dat niets oplevert, biedt hij kopieën à $50 aan en dat is niet zo slim; de eerste de beste koper zet de opnames op het net, o.a. op expectingrain.com, dus binnen de kortste keren beschikt de hele Dylanminnende gemeenschap over het lied. In maart 2008 komt een kopie terecht bij de schrijver van het lied, de excentrieke soullegende Jerry ‘Swamp Dogg’ Williams en die plaatst een enthousiaste, trotse reactie:
Een van de grootste eerbewijzen uit mijn muziekcarrière, Bob Dylan die mijn song “Sidewalks, Fences & Walls” zingt. Dylan zingt zelfs de versie die ik geproduceerd heb voor Solomon Burke; hij gebruikt Solomons riffs, loopjes en intonatie. Ik heb hem nog nooit zo soulvol gehoord, noch heb ik hem ooit zo’n complexe rhythm-and-bluessong horen doen. Dat ik nu Dylan kan toevoegen aan de lijst van artiesten die een song van mij hebben opgenomen, is een droom die uitkomt. Jammer dat het niet commercieel is uitgebracht.
“Hier is een machtig, machtig man, een reusachtig talent. Hij is vader van veertien dochters en zeven zonen, hij heeft vierenzestig kleinkinderen en acht achterkleinkinderen. Geen wonder dat hij dit lied zingt!” Aldus kondigt deejay Dylan “Cry To Me” van Solomon Burke aan, in aflevering 39 van zijn Theme Time Radio Hour. Twee weken later, op Valentijnsdag 2007, opent hij zijn radioshow met wederom een nummer van Burke (“Home In Your Heart”, in aflevering 41, Heart) en nu moet de radiopresentator ook nog een anekdote kwijt over de door hem zo bewonderde soulkoning:
Solomon is een van de kleurrijkste muzikanten in de soulwereld. Een van mijn favoriete verhalen is hoe hij ooit de toerbus liet stoppen voor de deur van een begrafenisonderneming omdat niemand in zijn band wilde geloven dat hij een lijkbezorger was geweest. Hij nam al zijn muzikanten mee naar binnen, waar de eigenaar van het rouwcentrum net bezig was met een lijk. De band kon het niet geloven toen Solomon het overnam. Hij balsemde het lichaam, bracht make-up aan en werkte de dode man in een pak, alvorens weer de bus in te klimmen, op weg naar het volgende optreden.
Het verhaal zal Dylan op meerdere vlakken beroerd hebben. Hij kan zich natuurlijk identificeren met een bandleider die met de band onderweg is in de bus, daarnaast is hij een verklaard fan van Solomon Burke, die dan ook nog eens een begrafenisondernemer is – een archetype dat een paar maal langskomt, in Dylans songs (“I Want You”, “I Wanna Be Your Lover”, “Shelter From The Storm”). Dylan uit zijn bewondering ook muzikaal. In maart ’87 neemt hij een vrij onbekend en prachtig lied van Solomon uit 1979 op: “Sidewalks, Fences & Walls”. De vier opnames daarvan duiken pas jaren later op, in diezelfde februarimaand ‘07 wanneer de deejay Dylan al die aandacht aan de zingende lijkbezorger schenkt. Een Dylanfan en vriend van de overleden producer David Briggs (Neil Young, vooral) heeft kennelijk zijn hand op de opnames kunnen leggen en poogt die nu via eBay te verkopen voor $12.500,-.[1] Als dat niets oplevert, biedt hij kopieën à $50 aan en dat is niet zo slim; de eerste de beste koper zet de opnames op het net, o.a. op expectingrain.com, dus binnen de kortste keren beschikt de hele Dylanminnende gemeenschap over het lied. In maart 2008 komt een kopie terecht bij de schrijver van het lied, de excentrieke soullegende Jerry ‘Swamp Dogg’ Williams en die plaatst een enthousiaste, trotse reactie:
Een van de grootste eerbewijzen uit mijn muziekcarrière, Bob Dylan die mijn song “Sidewalks, Fences & Walls” zingt. Dylan zingt zelfs de versie die ik geproduceerd heb voor Solomon Burke; hij gebruikt Solomons riffs, loopjes en intonatie. Ik heb hem nog nooit zo soulvol gehoord, noch heb ik hem ooit zo’n complexe rhythm-and-bluessong horen doen. Dat ik nu Dylan kan toevoegen aan de lijst van artiesten die een song van mij hebben opgenomen, is een droom die uitkomt. Jammer dat het niet commercieel is uitgebracht.
Het is een goede dag (Howl, Bob Dylan & ik)
Het is vandaag 17 januari, daarom denk ik aan het gedicht van Allen Ginsberg dat zo begint:
America I've given you all and now I'm nothing.
America two dollars and twenty-seven cents January 17, 1956.
I can't stand my own mind.
America when will we end the human war?
Go fuck yourself with your atom bomb
I don't feel good don't bother me.
"America" heet dat gedicht, het staat in een van de belangrijkste dichtbundels van de twintigste eeuw: Howl And Other Poems. Vanochtend bij het uit bed slingeren van mijn lijf nam ik mij voor om ergens op deze dag "America" te lezen. Het is nu avond en het is er nog niet van gekomen. Ik moet mij haasten, "America" moet gelezen worden.
Niet nu, nu draait de muziek: "Visions Of Johanna", een van de versies op The Cutting Edge. het twaalfde deel van The Bootleg Series.
Howl And Other Poems was belangrijk voor de jonge Bob Dylan, niet alleen in de tijd waarin de songs die verzameld werden op The Cutting Edge werden geschreven, maar ook daarvoor, toen Bob Dylan nog Robert Zimmerman heette. En misschien is die bundel ook vandaag de dag nog belangrijk voor Bob Dylan. Het feit dat Howl And Other Poems op Bob Dylans website staat tussen de "Books Of Interest" lijkt daar wel op te wijzen.
Ook voor mij is Howl And Other Poems - en dan vooral het gedicht "America" - belangrijk. Dat was al zo voor ik ontdekte dat de bundel ook voor Bob Dylan belangrijk was en dat is nog steeds zo.
David Yaffe wijst in zijn Dylan-boek - een van de beste boeken in de Dylan-bibliotheek - op het (mogelijke) belang van het gedicht "America" voor het door Dylan kunnen schrijven van een regel in "It's Alright, Ma (I'm Only Bleeding)". Het zijn dit soort details waarin ik me de afgelopen paar jaar wentel voor het kunnen schrijven van mijn boek Dylan & de Beats.
Vanavond schrijf ik niet aan dat boek. Vanavond lees ik "America" en luister ik naar "Visions Of Johanna", al is dat lezen en luisteren ook een vorm van schrijven.
Het is vandaag 17 januari 2018. Ik heb geen cent op zak, maar genoeg te lezen en te luisteren om de dag door te komen.
Het is een goede dag.
America I've given you all and now I'm nothing.
America two dollars and twenty-seven cents January 17, 1956.
I can't stand my own mind.
America when will we end the human war?
Go fuck yourself with your atom bomb
I don't feel good don't bother me.
Niet nu, nu draait de muziek: "Visions Of Johanna", een van de versies op The Cutting Edge. het twaalfde deel van The Bootleg Series.
Howl And Other Poems was belangrijk voor de jonge Bob Dylan, niet alleen in de tijd waarin de songs die verzameld werden op The Cutting Edge werden geschreven, maar ook daarvoor, toen Bob Dylan nog Robert Zimmerman heette. En misschien is die bundel ook vandaag de dag nog belangrijk voor Bob Dylan. Het feit dat Howl And Other Poems op Bob Dylans website staat tussen de "Books Of Interest" lijkt daar wel op te wijzen.
Ook voor mij is Howl And Other Poems - en dan vooral het gedicht "America" - belangrijk. Dat was al zo voor ik ontdekte dat de bundel ook voor Bob Dylan belangrijk was en dat is nog steeds zo.
David Yaffe wijst in zijn Dylan-boek - een van de beste boeken in de Dylan-bibliotheek - op het (mogelijke) belang van het gedicht "America" voor het door Dylan kunnen schrijven van een regel in "It's Alright, Ma (I'm Only Bleeding)". Het zijn dit soort details waarin ik me de afgelopen paar jaar wentel voor het kunnen schrijven van mijn boek Dylan & de Beats.
Vanavond schrijf ik niet aan dat boek. Vanavond lees ik "America" en luister ik naar "Visions Of Johanna", al is dat lezen en luisteren ook een vorm van schrijven.
Het is vandaag 17 januari 2018. Ik heb geen cent op zak, maar genoeg te lezen en te luisteren om de dag door te komen.
Het is een goede dag.
Trrrring....
"Hé, met mij."
"Ha, alles goed?"
"Ja, prima. Waar ik voor bel is dit: ken jij Bob Dylans versie van 'Ring Of Fire'?"
"Welke bedoel je, de outtake van Self Portrait of die voor de soundtrack van die film waar de titel me nu even niet van te binnen wil schieten."
"Die tweede. Feeling Minnesota heet die film."
"O ja, zo was 't. 'Tuurlijk ken ik die."
"Draai je die wel eens?"
"Nou... ja.. wel eens gedraaid natuurlijk, maar al lang niet meer gehoord nee."
"Ik ook niet. Maar goed, gisteren kwam ik bij een kringloopwinkel die film tegen. Die heb ik maar gekocht. ik bedoel een euro, daar kan ik me geen buil aan vallen, toch?"
"Nee..."
"Enfin, ik heb film nog niet gezien, maar wel die soundtrack weer eens uit de kast gepakt."
"Ja..."
"Nou, je weet dat de versie van Johnny Cash op die koperblazers draait."
"Ja..."
"Bij Bob Dylan ontbreken die dus."
"..."
"Dat was ik dus vergeten."
"Daar bel je voor?"
"Ja, nou nee. Uhm... gewoon. Ik weet niet..."
"Nu ik je toch aan de lijn heb. Wist jij dat niet zo lang geleden de nabestaanden van Cash een verzoek om 'Ring Of Fire' voor een reclamefilmpje te gebruiken hebben afgewezen."
"Nee, hoezo?"
"Dat was een reclame voor aambeienzalf."
"..."
"Snap je 'm, 'Ring Of Fire'?"
"Ja, goede mop, maar..."
"NEE, DIT IS ECHT WAAR!"
"Nee.."
"JA!"
"Ja, grappig, maar daar belde ik dus niet voor... Ik luisterde dus naar Dylans 'Ring Of Fire' en ik vond 't tegenvallen. Mijn herinnering zei dat 't beter was. Het is niet slecht of zo, maar zeker ook niet om voor uit je plaat te gaan."
"En nu..."
"Nu heb ik dus die film Feeling Minnesota gekocht en nu durf ik eigenlijk niet meer te kijken. Ik bedoel, ik heb die film gekocht omdat 'Ring Of Fire' er in moet zitten."
"En dus?"
"En dus ga ik vandaag maar niet naar die film kijken. Ik heb maar even een andere cd opgezet: Bob Dylans versie van 'Do Re Mi' op The People Speak. Ken je die?"
"Natuurlijk ken ik die... Al lang niet meer gedraaid."
"Die moet je draaien, man, die is goed!"
"Bel je daarvoor."
"Ja, doen hè? Draaien die 'Do Re Mi', een paar keer. Héél hard."
"..."
"Echt heel goed."
"..."
"Ha, alles goed?"
"Ja, prima. Waar ik voor bel is dit: ken jij Bob Dylans versie van 'Ring Of Fire'?"
"Welke bedoel je, de outtake van Self Portrait of die voor de soundtrack van die film waar de titel me nu even niet van te binnen wil schieten."
"Die tweede. Feeling Minnesota heet die film."
"O ja, zo was 't. 'Tuurlijk ken ik die."
"Draai je die wel eens?"
"Nou... ja.. wel eens gedraaid natuurlijk, maar al lang niet meer gehoord nee."
"Ik ook niet. Maar goed, gisteren kwam ik bij een kringloopwinkel die film tegen. Die heb ik maar gekocht. ik bedoel een euro, daar kan ik me geen buil aan vallen, toch?"
"Nee..."
"Enfin, ik heb film nog niet gezien, maar wel die soundtrack weer eens uit de kast gepakt."
"Ja..."
"Nou, je weet dat de versie van Johnny Cash op die koperblazers draait."
"Ja..."
"Bij Bob Dylan ontbreken die dus."
"..."
"Dat was ik dus vergeten."
"Daar bel je voor?"
"Ja, nou nee. Uhm... gewoon. Ik weet niet..."
"Nu ik je toch aan de lijn heb. Wist jij dat niet zo lang geleden de nabestaanden van Cash een verzoek om 'Ring Of Fire' voor een reclamefilmpje te gebruiken hebben afgewezen."
"Nee, hoezo?"
"Dat was een reclame voor aambeienzalf."
"..."
"Snap je 'm, 'Ring Of Fire'?"
"Ja, goede mop, maar..."
"NEE, DIT IS ECHT WAAR!"
"Nee.."
"JA!"
"Ja, grappig, maar daar belde ik dus niet voor... Ik luisterde dus naar Dylans 'Ring Of Fire' en ik vond 't tegenvallen. Mijn herinnering zei dat 't beter was. Het is niet slecht of zo, maar zeker ook niet om voor uit je plaat te gaan."
"En nu..."
"Nu heb ik dus die film Feeling Minnesota gekocht en nu durf ik eigenlijk niet meer te kijken. Ik bedoel, ik heb die film gekocht omdat 'Ring Of Fire' er in moet zitten."
"En dus?"
"En dus ga ik vandaag maar niet naar die film kijken. Ik heb maar even een andere cd opgezet: Bob Dylans versie van 'Do Re Mi' op The People Speak. Ken je die?"
"Natuurlijk ken ik die... Al lang niet meer gedraaid."
"Die moet je draaien, man, die is goed!"
"Bel je daarvoor."
"Ja, doen hè? Draaien die 'Do Re Mi', een paar keer. Héél hard."
"..."
"Echt heel goed."
"..."
Dylan kort #1277
VPRO Nooit Meer Slapen: In deze uitzending een stuk over Dylan (vanaf 1 uur 45 minuten), luister hier. Overigens werd "Early Morning Rain" niet door Bob Dylan maar door Gordon Lightfoot geschreven. Bob Dylan nam "Early Morning Rain" op voor Self Portrait (1970). [met dank aan Herman]
Een schilderij met een bijzondere titel, zie hier. [met dank aan Herman]
Cover: Roos Blufpand zingt "A Hard Rain's A-Gonna Fall", zie hier.
30 maart: "The Man In Me" in bibliotheek Genk, zie hier.
28 januari: "The Times They Are A-Changin'" in Leeuwarden, zie hier.
Bob Dylan miniatuur gitaar, zie hier.
Deze had ik gemist: in Tel Aviv is in Beit Hatfutsot sinds mei 2016 een tentoonstelling over Bob Dylan te zien, zie hier. Wie de tentoonstelling nog wil zien moet snel zijn, je hebt nog een week. ["Schat, boek jij even twee vliegtickets?"]
Een schilderij met een bijzondere titel, zie hier. [met dank aan Herman]
Cover: Roos Blufpand zingt "A Hard Rain's A-Gonna Fall", zie hier.
30 maart: "The Man In Me" in bibliotheek Genk, zie hier.
28 januari: "The Times They Are A-Changin'" in Leeuwarden, zie hier.
Bob Dylan miniatuur gitaar, zie hier.
Deze had ik gemist: in Tel Aviv is in Beit Hatfutsot sinds mei 2016 een tentoonstelling over Bob Dylan te zien, zie hier. Wie de tentoonstelling nog wil zien moet snel zijn, je hebt nog een week. ["Schat, boek jij even twee vliegtickets?"]
aantekening #6587
Soms denk ik dat ik een van de weinige Dylan-liefhebbers ben met een zwak voor het album Saved. Dat zwak was er niet vanzelf, dat heeft moeten groeien.
Naast een luisteraar ben ik een verzamelaar. Ik heb lang gezocht naar een Amerikaanse herpersing van Saved met de tweede hoesversie. Een paar jaar geleden vond ik die Amerikaanse persing van Saved met die andere hoes (zie hier). Die andere hoes is - voor zover ik weet - alleen gebruikt voor Amerikaanse en Spaanse persingen van Saved.
Op 1 december 2017 verscheen er een nieuwe persing van Saved. Die plaat is in Duitsland gemaakt. In Nederland is die plaat maar niet te krijgen. Ik heb heel wat platenwinkels afgelopen op zoek naar die heruitgave van Saved, steeds zonder succes en dus heb ik uiteindelijk dat album maar online besteld en uit het buitenland laten komen.
Gisteren ontving ik die nieuwe persing. Tot mijn verbazing zit die nieuwe persing van Saved in die andere hoes. Maar goed, het gaat natuurlijk niet zozeer om die hoes, maar om de muziek.
Die nieuwe persing van Saved klinkt in mijn oren verdomd goed, beter dan de oude persing. De enige persing van Saved die in mijn oren beter klinkt dan deze nieuwe persing is de Amerikaanse promo uit mei 1980 (zie hier), al is dat natuurlijk niet helemaal eerlijk aangezien deze promo slechts drie van de negen tracks van Saved speelt:"Solid Rock", "Are You Ready" en "What Can I Do For You?"
~ * ~ * ~ * ~
Naast een luisteraar ben ik een verzamelaar. Ik heb lang gezocht naar een Amerikaanse herpersing van Saved met de tweede hoesversie. Een paar jaar geleden vond ik die Amerikaanse persing van Saved met die andere hoes (zie hier). Die andere hoes is - voor zover ik weet - alleen gebruikt voor Amerikaanse en Spaanse persingen van Saved.
Op 1 december 2017 verscheen er een nieuwe persing van Saved. Die plaat is in Duitsland gemaakt. In Nederland is die plaat maar niet te krijgen. Ik heb heel wat platenwinkels afgelopen op zoek naar die heruitgave van Saved, steeds zonder succes en dus heb ik uiteindelijk dat album maar online besteld en uit het buitenland laten komen.
Gisteren ontving ik die nieuwe persing. Tot mijn verbazing zit die nieuwe persing van Saved in die andere hoes. Maar goed, het gaat natuurlijk niet zozeer om die hoes, maar om de muziek.
Die nieuwe persing van Saved klinkt in mijn oren verdomd goed, beter dan de oude persing. De enige persing van Saved die in mijn oren beter klinkt dan deze nieuwe persing is de Amerikaanse promo uit mei 1980 (zie hier), al is dat natuurlijk niet helemaal eerlijk aangezien deze promo slechts drie van de negen tracks van Saved speelt:"Solid Rock", "Are You Ready" en "What Can I Do For You?"
~ * ~ * ~ * ~
Victor Schiferli in zijn roman Dromen van Schalkwijk:
"Jack Nicholson kondigde levende legende Bob Dylan aan, begeleid door twee Rolling Stones met akoestische gitaren die duidelijk helemaal niet wisten welk lied ze aan het spelen waren. Dylan brak een snaar en Ron Wood gaf zijn gitaar aan hem, waarna hij verder ging met luchtgitaar spelen.
'Bob Dylan, wanneer heeft die voor het laatst een goeie plaat gemaakt? In 1974?'
'1975, Blood On The Tracks,' zei ik.
'Die hippie kan in elk geval zijn liedjes wel eens beter instuderen.'"
Dit fragment gaat natuurlijk over Live Aid. Dat was in 1985, ik luisterde toen nog niet naar Bob Dylan (al kan ik me dat nu moeilijk voorstellen).
~ * ~ * ~ * ~
Dylan kort #1276 (covers & tributes)
Joan Osborne zingt Dylan in Utrecht op 25 maart, zie hier. In Patronaat op 26 maart, zie hier. Op 28 maart in Muziekgebouw Eindhoven, zie hier. Op 30 maart in Sneek, zie hier. Op 31 maart in Underground, Lelystad, zie hier.
Frank Boeijen herdicht Dylans "When The Deal Goes Down" op nieuw album, zie hier.
Dylan tribute: 26 mei in Atelier Winterdijk 30b, zie hier.
Harry Loco speelt "Knockin' On Politicians Door", geïnspireerd op Dylans "Knockin' On Heaven's Door", zie hier en hier.
Nobel SongBook, zie hier.
Simply Red speelt "Positively 4th Street", zie hieronder [met dank aan Simon]
Frank Boeijen herdicht Dylans "When The Deal Goes Down" op nieuw album, zie hier.
Dylan tribute: 26 mei in Atelier Winterdijk 30b, zie hier.
Harry Loco speelt "Knockin' On Politicians Door", geïnspireerd op Dylans "Knockin' On Heaven's Door", zie hier en hier.
Nobel SongBook, zie hier.
Simply Red speelt "Positively 4th Street", zie hieronder [met dank aan Simon]
a little more funky
Het blijft maar door mijn hoofd zingen, sinds gistermiddag al. Waar het vandaan komt weet ik niet. Oké, ik heb dit veel gedraaid niet lang nadat dit op single verscheen (1994), maar na een paar maanden veelvuldig beluisteren eigenlijk niet meer. Het is een oorwurm met de volgende schitterende regels:
I wanna be Bob Dylan
Mr. Jones wishes he was someone just a little more funky
Sinds gistermiddag zit 't dus weer in mijn kop en draai ik het bijna net zo veel als in die dagen vlak na het verschijnen van die single in 1994.
I wanna be Bob Dylan
Mr. Jones wishes he was someone just a little more funky
Sinds gistermiddag zit 't dus weer in mijn kop en draai ik het bijna net zo veel als in die dagen vlak na het verschijnen van die single in 1994.
Lonesome Day Blues (2001) - door Jochen
Lonesome Day Blues (2001)
Het zijn de laatste woorden van Holden Caulfield in Catcher In The Rye (1951): “Don't ever tell anybody anything. If you do, you start missing everybody. Vertel nooit iemand iets. Als je het toch doet, begin je iedereen te missen.”
Er zijn een paar getuigenissen van mensen die zich herinneren dat Dylan in de vroege jaren 60 in beeld was om Holden Caulfield te spelen in een verfilming van dat meesterwerk. Robert Shelton vermeldt het in No Direction Home (1986) en in de Saturday Evening Post van 30 juli 1966 citeert Jules Siegel de Playboyredacteur Arthur Kretchmer, die zich herinnert dat hij Dylan op een feestje ontmoette:
Daar op de grond zat dat rare, rusteloze ventje maar door te draven over hoe hij Holden Caulfield zou gaan spelen in een verfilming van Catcher In The Rye, en ik dacht bij mezelf: dit joch is echt vreselijk. Maar die lui die dat feestje gaven zeiden: “Laat je niet afschrikken. Hij draaft wat door, maar hij is erg gevoelig – schrijft gedichten, bezoekt Woody Guthrie in het ziekenhuis.” En ik dacht juist ja, daar hebben we er weer zo een. Ik was hem alweer vergeten, maar een paar jaar later was hij wel beroemd, en ik niet. Je kunt er wel eens naast zitten, kennelijk.
In interviews of in zijn autobiografie heeft Dylan het verder nooit over het boek, behalve dan die ene keer dat hij acteert dat hij het nauwelijks kent, in het Playboyinterview met Ron Rosenbaum in 1977.
Rosenbaum: Heb je Catcher In The Rye gelezen toen je jong was?
Dylan: Dat zal haast wel. Ja, ik denk het wel
Rosenbaum: Identificeerde je jezelf met Holden Caulfield?
Dylan: Euh… wat was zijn verhaal ook alweer?
Rosenbaum: Hij was een eenzame jongen in een internaat die wegliep en besloot dat alle anderen nep waren en dat hijzelf gevoelig was.
Dylan: Dan zal ik me wel met hem geïdentificeerd hebben.
Het is niet erg geloofwaardig dat Dylan, met zijn onwaarschijnlijke geheugen, zich een van belangrijkste Amerikaanse werken van de twintigste eeuw niet meer kan herinneren, maar Rosenbaum laat zich argeloos voor de gek houden.
Een eerste invloed van het boek is wellicht indirect: de ballade “Lord Randall”, waarvan Dylan een stokregel en de structuur zal lenen voor “A Hard Rain’s A-Gonna Fall”, komt een paar keer langs. Maar die verpletterende slotregels, waarbij alleen de echt sterken het droog kunnen houden, lijken een adagium voor de dichter te zijn. Vertel nooit iemand iets. Als je het toch doet, begin je iedereen te missen. Dylan zal nooit iets over zichzelf vertellen in zijn songs. Ja, universele thema’s als Liefde en Verlies, Leven en Dood, Vergankelijkheid en Troost laten zich altijd wel herleiden tot gebeurtenissen en omstandigheden in het privéleven van de mens Dylan, maar nooit een-op-een, zoals de bard tot vervelens toe blijft benadrukken. Niet als er een ‘ik’ aan het woord is (“Je est un autre,” bezweert Dylan dan, met Rimbaud), niet als er een you wordt toegesproken, geen van de genoemde he’s of she’s of we’s zijn echte personen uit Dylans omgeving. Vooruit, één keertje heeft hij zich eraan bezondigd, geeft de dichter toe in het boekje bij Biograph (hij doelt op het nare “Ballad In Plain D” uit 1964), “dat was een vergissing en ik heb er spijt van.”
De tweede keer dat Dylan de stelregel overtreedt is bijna veertig jaar later, in “Lonesome Day Blues”. Dat lied is een wonderlijk amalgaam van parafrases en daarmee een goudmijn voor ijverige wichelroedelopers. De titel is gauw gevonden; “Lonesome Day Blues” is in februari 1932 opgenomen door Blind Willie McTell en Dylan kent ongetwijfeld ook de versies van Jesse James (1936) en Lonnie Johnson (1948). De openingsregels zijn vrijwel letterlijk hetzelfde als “Blues Before Sunrise” van Leroy Carr, wiens werk wel vaker inspireert (“Alabama Woman Blues” uit 1930 levert tekstfragmenten voor It Takes A Lot To Laugh, bijvoorbeeld). Harvardprofessor Richard F. Thomas vertelt smakelijk hoe het horen van het tiende couplet hem het eurekamoment gaf voor zijn bijdrage aan een Dylanconferentie in Caen, 2005 en voor zijn eerste seminar over Dylan op Harvard. Daarin, in dat tiende couplet, hoort hij tot zijn vreugde de Aeneis van Vergilius:
but yours will be the rulership of nations,
remember Roman, these will be your arts:
to teach the ways of peace to those you conquer,
to spare defeated peoples, tame the proud.
De onvermoeibare Dylanwatcher en succesvolle deconstructeur uit Albuquerque, Scott Warmuth, heeft dan al geleende tekstfragmenten van Henry Rollins, Mark Twain en een W.C. Fieldsfilm aangewezen. De vrolijkste en meest verrassende ontdekking blijft nog steeds de inmiddels historische ontdekking van Chris Johnson. Johnson komt net als Dylan uit Minnesota en woont en werkt als leraar Engels in Fukuoka, een miljoenenstad op het zuidelijke eiland Kyushu. Op een dag vist hij min of meer willekeurig Confessions Of A Yakuza van ene Junichi Saga uit een uitverkoopbak in een boekwinkeltje. Hij is Dylanfan en heeft “Love And Theft” grijsgedraaid, dus bladzijde 1 doet hem meteen al opveren (“My old man would sit there like a feudal lord” is bijna hetzelfde als een versregel uit “Floater”). Confessions is dan nog een vrij obscuur werkje; het staat in de buurt van plaats 47.000 op de Amazonlijst van bestverkochte boeken, maar is sinds Johnsons ontdekking tienduizenden plaatsen omhoog geschoten (met als toppositie nr. 173, zelfs). Dylan heeft voor het album “Love And Theft” behoorlijk gegrasduind in dat Japanse boek. Vooral voor de prachtige song “Floater”, maar zinsflarden, woordcombinaties en karakterbeschrijvingen van Saga zijn ook terug te vinden in “Po’ Boy”, “Summer Days” en “Honest With Me”. En voor “Lonesome Day Blues” leent Dylan uit twee passages:
Just because she was in the same house didn't mean we were living together as man and wife... I don't know how it looked to other people, but I never even slept with her - not once. (Confessions Of A Yakuza, blz. 208)
There was nothing sentimental about him - it didn't bother him at all that some of his pals had been killed. (Confessions Of A Yakuza, blz. 243)
Als Jan Vollaard van het Vara Magazine bij een persconferentie in Rome op 23 juli 2001, dus ruim voor al deze ontdekkingen, een vraag mag stellen, vraagt hij naar “Lonesome Day Blues”. Dylan antwoordt: “Mijn liedteksten ontspringen uit een stream of consciousness, ik blijf niet al te lang hangen bij al die woorden die dan in mij opkomen.’
Zou kunnen. Het is best mogelijk dat al die Carr-, Twain-, Rollins-, Saga- en Vergiliusflarden ergens in Dylans bewustzijn ronddobberen en ongecontroleerd op papier zijn neergedwarreld toen de dichter er eens voor ging zitten. Het past ook bij het beeld dat studiomuzikanten onafhankelijk van elkaar, door de decennia heen, schetsen van Dylans werkwijze: tijdens de opnames gaat hij vaak even in een hoekje zitten, priegelt met een stompje potlood een paar coupletten neer, streept, krast en corrigeert en gaat weer achter de microfoon staan. Soms duurt dat uren en uren (“Sad-Eyed Lady Of The Lowlands”, bijvoorbeeld), soms een paar minuten (zoals George Harrison zich de totstandkoming van “Handle With Care” herinnert en sessiemuzikant Augie Meyers over de opnames van “Love And Theft” vertelt). Hij zit in ieder geval niet heen en weer te bladeren in de Aeneas of Huckleberry Finn.
De grilligheid van en de onafgeronde verhaallijntjes in de liedtekst spreken eveneens voor die spontane modus operandi. En het verklaart die ene indiscrete, opmerkelijke, eens-in-de-veertig-jaar persoonlijke ontboezeming van Dylan de dichter: I wish my mother was still alive, ik wou dat mijn moeder nog leefde.
In Lyrics 1961-2012 heeft Dylan die regel alweer doorgehaald en veranderd in I’m telling myself I’m still alive, ik vertel mezelf dat ik nog leef, dus kennelijk heeft hij spijt van die al te specifieke, intieme oprisping. Maar tegen die tijd is zijn indiscretie natuurlijk al in miljoenvoud over de wereld gegaan.
Dylans moeder, Beatty Zimmerman, is het jaar daarvoor overleden en dat heeft hem nogal aangegrepen. Even to talk about my mother just breaks me up – alleen al praten over mijn moeder verscheurt me, zegt hij. In zo’n staat van kwetsbaarheid heeft hij dan toch die zeldzame confidentie toegelaten tot een songtekst. Vermoedelijk wel meer, zelfs. Oorspronkelijk was “Lonesome Day Blues” dubbel zo lang, verklapt Dylan in het interview met Robert Hilburn (september 2001):
Het zijn de laatste woorden van Holden Caulfield in Catcher In The Rye (1951): “Don't ever tell anybody anything. If you do, you start missing everybody. Vertel nooit iemand iets. Als je het toch doet, begin je iedereen te missen.”
Er zijn een paar getuigenissen van mensen die zich herinneren dat Dylan in de vroege jaren 60 in beeld was om Holden Caulfield te spelen in een verfilming van dat meesterwerk. Robert Shelton vermeldt het in No Direction Home (1986) en in de Saturday Evening Post van 30 juli 1966 citeert Jules Siegel de Playboyredacteur Arthur Kretchmer, die zich herinnert dat hij Dylan op een feestje ontmoette:
Daar op de grond zat dat rare, rusteloze ventje maar door te draven over hoe hij Holden Caulfield zou gaan spelen in een verfilming van Catcher In The Rye, en ik dacht bij mezelf: dit joch is echt vreselijk. Maar die lui die dat feestje gaven zeiden: “Laat je niet afschrikken. Hij draaft wat door, maar hij is erg gevoelig – schrijft gedichten, bezoekt Woody Guthrie in het ziekenhuis.” En ik dacht juist ja, daar hebben we er weer zo een. Ik was hem alweer vergeten, maar een paar jaar later was hij wel beroemd, en ik niet. Je kunt er wel eens naast zitten, kennelijk.
In interviews of in zijn autobiografie heeft Dylan het verder nooit over het boek, behalve dan die ene keer dat hij acteert dat hij het nauwelijks kent, in het Playboyinterview met Ron Rosenbaum in 1977.
Rosenbaum: Heb je Catcher In The Rye gelezen toen je jong was?
Dylan: Dat zal haast wel. Ja, ik denk het wel
Rosenbaum: Identificeerde je jezelf met Holden Caulfield?
Dylan: Euh… wat was zijn verhaal ook alweer?
Rosenbaum: Hij was een eenzame jongen in een internaat die wegliep en besloot dat alle anderen nep waren en dat hijzelf gevoelig was.
Dylan: Dan zal ik me wel met hem geïdentificeerd hebben.
Het is niet erg geloofwaardig dat Dylan, met zijn onwaarschijnlijke geheugen, zich een van belangrijkste Amerikaanse werken van de twintigste eeuw niet meer kan herinneren, maar Rosenbaum laat zich argeloos voor de gek houden.
Een eerste invloed van het boek is wellicht indirect: de ballade “Lord Randall”, waarvan Dylan een stokregel en de structuur zal lenen voor “A Hard Rain’s A-Gonna Fall”, komt een paar keer langs. Maar die verpletterende slotregels, waarbij alleen de echt sterken het droog kunnen houden, lijken een adagium voor de dichter te zijn. Vertel nooit iemand iets. Als je het toch doet, begin je iedereen te missen. Dylan zal nooit iets over zichzelf vertellen in zijn songs. Ja, universele thema’s als Liefde en Verlies, Leven en Dood, Vergankelijkheid en Troost laten zich altijd wel herleiden tot gebeurtenissen en omstandigheden in het privéleven van de mens Dylan, maar nooit een-op-een, zoals de bard tot vervelens toe blijft benadrukken. Niet als er een ‘ik’ aan het woord is (“Je est un autre,” bezweert Dylan dan, met Rimbaud), niet als er een you wordt toegesproken, geen van de genoemde he’s of she’s of we’s zijn echte personen uit Dylans omgeving. Vooruit, één keertje heeft hij zich eraan bezondigd, geeft de dichter toe in het boekje bij Biograph (hij doelt op het nare “Ballad In Plain D” uit 1964), “dat was een vergissing en ik heb er spijt van.”
De tweede keer dat Dylan de stelregel overtreedt is bijna veertig jaar later, in “Lonesome Day Blues”. Dat lied is een wonderlijk amalgaam van parafrases en daarmee een goudmijn voor ijverige wichelroedelopers. De titel is gauw gevonden; “Lonesome Day Blues” is in februari 1932 opgenomen door Blind Willie McTell en Dylan kent ongetwijfeld ook de versies van Jesse James (1936) en Lonnie Johnson (1948). De openingsregels zijn vrijwel letterlijk hetzelfde als “Blues Before Sunrise” van Leroy Carr, wiens werk wel vaker inspireert (“Alabama Woman Blues” uit 1930 levert tekstfragmenten voor It Takes A Lot To Laugh, bijvoorbeeld). Harvardprofessor Richard F. Thomas vertelt smakelijk hoe het horen van het tiende couplet hem het eurekamoment gaf voor zijn bijdrage aan een Dylanconferentie in Caen, 2005 en voor zijn eerste seminar over Dylan op Harvard. Daarin, in dat tiende couplet, hoort hij tot zijn vreugde de Aeneis van Vergilius:
but yours will be the rulership of nations,
remember Roman, these will be your arts:
to teach the ways of peace to those you conquer,
to spare defeated peoples, tame the proud.
De onvermoeibare Dylanwatcher en succesvolle deconstructeur uit Albuquerque, Scott Warmuth, heeft dan al geleende tekstfragmenten van Henry Rollins, Mark Twain en een W.C. Fieldsfilm aangewezen. De vrolijkste en meest verrassende ontdekking blijft nog steeds de inmiddels historische ontdekking van Chris Johnson. Johnson komt net als Dylan uit Minnesota en woont en werkt als leraar Engels in Fukuoka, een miljoenenstad op het zuidelijke eiland Kyushu. Op een dag vist hij min of meer willekeurig Confessions Of A Yakuza van ene Junichi Saga uit een uitverkoopbak in een boekwinkeltje. Hij is Dylanfan en heeft “Love And Theft” grijsgedraaid, dus bladzijde 1 doet hem meteen al opveren (“My old man would sit there like a feudal lord” is bijna hetzelfde als een versregel uit “Floater”). Confessions is dan nog een vrij obscuur werkje; het staat in de buurt van plaats 47.000 op de Amazonlijst van bestverkochte boeken, maar is sinds Johnsons ontdekking tienduizenden plaatsen omhoog geschoten (met als toppositie nr. 173, zelfs). Dylan heeft voor het album “Love And Theft” behoorlijk gegrasduind in dat Japanse boek. Vooral voor de prachtige song “Floater”, maar zinsflarden, woordcombinaties en karakterbeschrijvingen van Saga zijn ook terug te vinden in “Po’ Boy”, “Summer Days” en “Honest With Me”. En voor “Lonesome Day Blues” leent Dylan uit twee passages:
Just because she was in the same house didn't mean we were living together as man and wife... I don't know how it looked to other people, but I never even slept with her - not once. (Confessions Of A Yakuza, blz. 208)
There was nothing sentimental about him - it didn't bother him at all that some of his pals had been killed. (Confessions Of A Yakuza, blz. 243)
Als Jan Vollaard van het Vara Magazine bij een persconferentie in Rome op 23 juli 2001, dus ruim voor al deze ontdekkingen, een vraag mag stellen, vraagt hij naar “Lonesome Day Blues”. Dylan antwoordt: “Mijn liedteksten ontspringen uit een stream of consciousness, ik blijf niet al te lang hangen bij al die woorden die dan in mij opkomen.’
Zou kunnen. Het is best mogelijk dat al die Carr-, Twain-, Rollins-, Saga- en Vergiliusflarden ergens in Dylans bewustzijn ronddobberen en ongecontroleerd op papier zijn neergedwarreld toen de dichter er eens voor ging zitten. Het past ook bij het beeld dat studiomuzikanten onafhankelijk van elkaar, door de decennia heen, schetsen van Dylans werkwijze: tijdens de opnames gaat hij vaak even in een hoekje zitten, priegelt met een stompje potlood een paar coupletten neer, streept, krast en corrigeert en gaat weer achter de microfoon staan. Soms duurt dat uren en uren (“Sad-Eyed Lady Of The Lowlands”, bijvoorbeeld), soms een paar minuten (zoals George Harrison zich de totstandkoming van “Handle With Care” herinnert en sessiemuzikant Augie Meyers over de opnames van “Love And Theft” vertelt). Hij zit in ieder geval niet heen en weer te bladeren in de Aeneas of Huckleberry Finn.
De grilligheid van en de onafgeronde verhaallijntjes in de liedtekst spreken eveneens voor die spontane modus operandi. En het verklaart die ene indiscrete, opmerkelijke, eens-in-de-veertig-jaar persoonlijke ontboezeming van Dylan de dichter: I wish my mother was still alive, ik wou dat mijn moeder nog leefde.
In Lyrics 1961-2012 heeft Dylan die regel alweer doorgehaald en veranderd in I’m telling myself I’m still alive, ik vertel mezelf dat ik nog leef, dus kennelijk heeft hij spijt van die al te specifieke, intieme oprisping. Maar tegen die tijd is zijn indiscretie natuurlijk al in miljoenvoud over de wereld gegaan.
Dylans moeder, Beatty Zimmerman, is het jaar daarvoor overleden en dat heeft hem nogal aangegrepen. Even to talk about my mother just breaks me up – alleen al praten over mijn moeder verscheurt me, zegt hij. In zo’n staat van kwetsbaarheid heeft hij dan toch die zeldzame confidentie toegelaten tot een songtekst. Vermoedelijk wel meer, zelfs. Oorspronkelijk was “Lonesome Day Blues” dubbel zo lang, verklapt Dylan in het interview met Robert Hilburn (september 2001):
Quiz
Onderstaande bladzijde komt uit de kringloopvondst The Pop Quiz Book (1999) van Karen Ingham.
En de antwoorden, zoals het hoort: op de kop...
En de antwoorden, zoals het hoort: op de kop...
Dylan kort #1275
Een kijkje in het Dylan-archief met alternatieve teksten voor onder andere "Jokerman" en "Man Of Peace", zie hier. [Zéér de moeite waard]
Dylan op voetstuk: met informatie over een aanstaande lezing van Patrick Roefflaer en meer, zie hier. [met dank aan Dirk]
Classic Rock Mag: 50 jaar John Wesley Harding, zie hier.
Mark Boog dichtte: "De tijden zijn veranderd, zeggen ze, / zijn kleiner, platter, dichter, / Eigenlijk zijn ze beter, eenvoudig te vervoeren." (derde strofe uit tweede gedicht van de cyclus "Zeven Metamorfosen"; Het Liegend Konijn; 2007/1) Het lukt me niet dit te lezen zonder de bril van de Dylan-liefhebber op te hebben.
Dylan op voetstuk: met informatie over een aanstaande lezing van Patrick Roefflaer en meer, zie hier. [met dank aan Dirk]
Classic Rock Mag: 50 jaar John Wesley Harding, zie hier.
Mark Boog dichtte: "De tijden zijn veranderd, zeggen ze, / zijn kleiner, platter, dichter, / Eigenlijk zijn ze beter, eenvoudig te vervoeren." (derde strofe uit tweede gedicht van de cyclus "Zeven Metamorfosen"; Het Liegend Konijn; 2007/1) Het lukt me niet dit te lezen zonder de bril van de Dylan-liefhebber op te hebben.
Abonneren op:
Posts (Atom)