Zo doe je dat #1
The Fall Of America Journals
Zo doe je dat #0
platenjacht
Dylan kort #1330
Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is #161
The Comic Book and Me #82
Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is #160
negenenzeventig is een klote leeftijd - een open brief aan Bob Dylan
Mister D.,
Allereerst
gefeliciteerd.
Negenenzeventig
is een klote leeftijd. Men kijkt niet naar wat er is, maar naar wat er komen
gaat: tachtig. “Zo, bijna tachtig” krijg je dan te horen, alsof het feit dat je
over een jaar die leeftijd bereikt een prestatie is. Een grotere prestatie dan
negenenzeventig of eenentachtig worden. Ouder worden is geen prestatie. Het
gaat vanzelf zolang er geen onvoorziene zaken in de weg staan.
Vandaag
start VPRO met een podcast-serie. Zesentwintig afleveringen komen er. Iedere
twee weken een aflevering. Die serie is een opmaat naar volgend jaar, naar de
tachtig.
Negenenzeventig
is een klote leeftijd. Het draait alleen maar om de tachtig die er aan zit te
komen.
Het is
vroeg, ik kan niet meer slapen. Niks ernstigs, simpelweg genoeg rust gehad. Ik
dacht, ik schrijf een verjaardagkaartje, al weet ik nu al dat wat ik schrijf
niet op één kaartje zal passen.
Mijn gedachten cirkelen vanochtend steeds terug naar twee zaken. Het eerste is een dichtregel van Allen Ginsberg:
Leeftijd is
niks.
Misschien
moet ik er een derde gedachte bij proppen, regels uit “Sitting On A Barbed Wire
Fence”:
And man,
I'm not even twenty-five
Goed, Rough
And Rowdy Ways komt er aan. Jij en ik weten nu al dat recensenten zullen
opperen dat dit je laatste stuiptrekking zal zijn. Ze zullen er aanwijzingen
voor vinden in de songs op het album. Zo ging het ook met Time Out Of Mind,
met Triplicate en natuurlijk met Tempest. Ik geloof niet in de
laatste-stuiptrekking-theorie. Fuck die theorie.
Drie songs
heb je vooruit gestuurd. Sterke songs, stuk voor stuk. Maar van die drie is het
vooral “I Contain Multitudes” die me hoopvol stemt. Iets in mij zegt dat het
geen toeval is dat dit de openingstrack van Rough And Rowdy Ways is. Een
album openen met een song waarin de zanger zegt uit multitudes, uit
menigten te bestaan schept de verwachting dat iedere song vanuit een andere ik,
vanuit een ander individu in de menigte is geschreven.
Klinkt dat
logisch? 19 juni weet ik het. Althans, vanaf die datum kan ik gaan ontdekken of
het zo is. Het zal meer tijd kosten dan één keer luisteren om tot de conclusie
te komen dat ik er helemaal naast zat (of niet).
Bij de
aankondiging van een nieuw album denk ik
altijd gek genoeg ook aan de fans Dylan-fanaten die het album niet meer
gaan horen. Ook nu weer, na de aankondiging van Rough And Rowdy Ways dacht
ik aan Bert van de Kamp, aan Martin Bril, aan John Bauldie en nog enkele
liefhebbers die te vroeg zijn overleden.
Ik realiseer
mij nu, nu ik het heb opgeschreven, dat een term als “Dylan-fanaten” een gruwel
voor je moet zijn. Ik heb overwogen om het te schrappen, te vervangen door een
ander woord. Maar welk woord dan? Eerst stond er “fans”, dat is een woord waar
ik jeuk van krijg. Ik heb het geschrapt. Er is geen goed alternatief.
Is het
toeval dat Rough And Rowdy Ways verschijnt in een periode waarin het
onmogelijk voor je is om van concertzaal naar concertzaal te trekken, of heeft
die onderbreking in het rusteloze reizen rond de wereld er voor gezorgd dat je
tijd had om dit album te schrijven en op te nemen?
Het is een
vreemde tijd.
Na ruim drie
decennia rusteloos touren – ik houd 1988 maar even als startpunt aan – valt het
stil. Dat moet wennen zijn. Het patroon is doorbroken, er ontstaat ruimte,
tijd. Misschien ook jeuk, onrust. De behoefte om te doen wat al zo lang gedaan
wordt.
Natuurlijk
is het op dit moment niet het belangrijkste en toch vraag ik het me af: is er
nog een weg terug naar het podium?
Ik stap in
de valkuil, ik kijk vooruit terwijl ik in het nu moet zijn. Wat zei Lao Tse ook
al weer? Ik weet het niet meer precies, maar het kwam ongeveer hier op neer:
wie in het verleden leeft, leeft met verdriet over wat geweest is, wie in de
toekomst leeft, leeft in angst voor wat komen gaat. Alleen wie in het nu leeft
kan echt gelukkig zijn.
Misschien is
dat de beste manier om het jaar van de negenenzeventig door te komen: leven in
het nu.
Bladiebla,
alsof ik de antwoorden heb. Die heb ik niet. Ik klets maar wat uit mijn nek.
Wat weet ik nou van negenenzeventig? Ik ben niet eens vijftig, misschien zelf
nog wat nat achter de oren.
Terwijl ik
dit schrijf, luister ik naar The McPeake Family. Die plaat heb ik onlangs
gekocht. Ik heb lang gezocht naar muziek van de McPeakes, eigenlijk sinds ik je
lovende woorden over hun muziek las in een interview met Bono uit 1984. Ik heb
dat interview er net weer even bij gezocht en zag dat dit niet het enige
1984-interview is waarin The McPeake Family ter sprake komt.
At Home
With The McPeakes heet die plaat. Veel songs op dat album worden met enkele
woorden ingeleid door Francis McPeake, de pater familias, neem ik aan.
Het heeft wel wat, die muziek. Muziek die ik nooit ontdekt zou hebben zonder
dat 1984-interview.
Gelijk met
die plaat van The McPeake Family heb ik albums gekocht van Barbara Dane, Bob
Gibson en Ian & Sylvia. Allemaal platen die ik nooit gekocht zou hebben als
ik niet bekend zou zijn met jouw muziek en muzikale voorkeuren.
In de zaak
waar ik die platen kocht trok een jonge griet – ik schat nog geen 20 – The
Freewheelin’ Bob Dylan uit een van de bakken met platen. Ik kon het niet
laten om haar te zeggen dat dat een goede plaat is. Ze twijfelde over de
aanschaf. Haar vriendin wees op Suze op de hoes en vroeg: “dat is toch z’n
ex?”. De dames zijn uiteindelijk zonder Freewheelin’ vertrokken, ondanks
mijn promotiepraatje. Ergens in de toekomst gaan ze wel een keer overstag.
Ergens kopen ze hun eerste Dylan en zijn ze verloren.
Dochterlief,
veertien jaar, kocht een aantal maanden geleden een verzamelaar van je songs.
Ze is overstag. Gisteren kwam ze thuis met Street Legal. Verder luistert
ze onder andere naar The Beatles, Sam Cooke en Buddy Holly. Die laatste moet je
goed doen.
Ik hoop dat
er weer ruimte komt om te touren. Dat geeft mij de mogelijkheid om dochterlief
een keer mee te nemen naar een concert. Dat is egoïstisch, ik weet het. Dat
zijn liefhebbers altijd. Die willen meer. Het zijn vooruitkijkers. Ze zien niet
wat er al aan platen in de kast staat, ze zien de lege plekken waar de nog te
maken platen moeten komen te staan. Ze zouden Schopenhauer moeten lezen. Laat
er geen misverstand over bestaan, ook ik ben zo (en ik schaam mij, nu ik dit zo
opschrijf).
Als de plaat
van de McPeakes is uitgedraaid, gaat Elvis Costello onder de naald. Die plaat
heb ik al jaren niet meer gedraaid, ik heb het stof net van de hoes moeten
blazen.
Even terug
naar 1978, naar dat eerste concert in Nederland. Ik heb ergens gelezen dat je
na de aanschaf van een flinke stapel toegangskaarten voor Costello’s concert in
Carré op 22 juni ’78 uiteindelijk toch maar niet naar dat concert bent gegaan.
Costello was behoorlijk pissed off, schijnt. Daarna hebben jullie een
aantal keer samen op een podium gestaan. Zo kwaad was Costello dus niet (of hij
is zeer vergevingsgezind).
Waarom
intrigeren dit soort maffe weetjes mij?
Costello
heeft natuurlijk ook nog meegewerkt aan Lost On The River: The New Basement
Tapes. Sympathiek project waarvan ik het resultaat weinig draai, moet ik
bekennen. Ik mis de stem van de auteur in die opnamen.
Afgelopen
week schreef Matthijs van Nieuwkerk in de krant over die dag in 2019 waarop hij
als een bakvis in de buurt van je tourbus wachtte in de hoop een glimp op te
vangen. Ik moet bekennen net zo’n bakvis te zijn. Ergens schaam ik me daar voor
en toch kan ik het ook weer niet laten. In 2015 heb ik achter Carré in
Amsterdam uren op enkele meters van de tourbus gestaan in de hoop een glimp op te
vangen. Al snel werden er schermen tussen de uitgang van de bus en de ingang
van Carré gezet. Uitgerekend op het moment dat ik even met mijn ogen knipperde
meldde mijn vrouw enthousiast een witte gymschoen onder een van die schermen
gezien te hebben. Dat moest jouw schoen zijn, zo wisten we zeker. Het was een
flits, ik heb ‘m gemist. Daar ben ik inmiddels al wel bijna overheen. Op een
gegeven moment moet je zo iets ook los kunnen laten.
Bovendien
heb ik altijd 2003 nog. In dat jaar verliet ik direct na het concert de zaal om
nog in trance van het gehoorde de straat over te steken waardoor ik bijna werd
overreden door die zwarte tourbus. Het is dat mijn vrouw mij bij mijn schouder
pakte anders had ik er onder gelegen. Ik zag mijn leven niet voorbij flitsen.
ik kon alleen maar denken: “zo dichtbij ben ik nog nooit geweest”.
ik geef het
toe, ik ben een bakvis. Ik heb wel meer bakvis verhalen, maar ik schaam mij te
zeer om ze op te schrijven.
Stop. Ik
moet eerlijk zijn. Niemand dwingt mij daartoe, ik vind dat zelf. Ik heb een
deel van het Carré-verhaal verzwegen omdat ik me er te zeer voor schaam. Open
kaart. Gaat ‘ie:
Ik was,
samen met mijn vrouw, ruim voor aanvang van het concert in de buurt van Carré.
We zagen de tourbussen aan komen rijden door de smalle straten die naar de
achterkant van Carré leidden. Er was verder niemand in de buurt. Ik trok een
sprintje richting de uit de andere richting komende bussen en sloeg op het moment
dat jouw bus stapvoets de bocht maakte met mijn vlakke hand tegen de zijkant.
Een aantal malen. Ik hoopte – denk ik – op aandacht, op een reactie.
Ik schaam
mij er nu diep voor. Het is niet het gedrag dat hoort bij een volwassen man.
Het is rechtvaardig dat ik enkele uren later die glimp van een gymschoen gemist
heb die mijn vrouw wel heeft gezien. Het is de straf voor mijn wangedrag.
Ik ben af en
toe een bakvis en dan niet de leuke variant.
Goed concert
was dat trouwens, de laatste avond Carré, 2015. Mocht er ooit overwogen worden
een (recent) concert uit te brengen, overweeg dan dit concert.
Ooit
overwogen om, net als The Grateful Dead, opnamen van concerten die niet
officieel zijn uitgebracht vrijelijk te laten circuleren onder de liefhebbers?
Ik heb de indruk dat dat voor The Grateful Dead goed werkt, misschien zelfs wel
stimulerend werkt voor de verkoop van officiële releases, dus waarom niet?
Inmiddels
heb ik de plaat van Costello afgezet. Goede muzikant hoor, daar niet van, maar
op een gegeven moment weet ik het wel. Ik word niet in zijn muziek gezogen
zoals ik wel in bijvoorbeeld Planet Waves wordt gezogen. Die plaat ligt
nu op de draaitafel.
Hoe lang is
het geleden dat ik Planet Waves voor het eerst hoorde? Ik weet het echt
niet meer. Ik kocht die plaat lang geleden, maar ook wel weer vele jaren nadat
‘ie officieel uitkwam. Toen die plaat verscheen, was ik slechts enkele maanden
oud en luisterde ik nog niet naar muziek. Hooguit naar de liedjes die mijn
moeder zong. Zong ze? Ik weet het niet meer.
Enfin, ik
kocht Planet Waves lang geleden van het geld dat ik met een
weekendbaantje verdiend had. Thuis legde ik het album op de draaitafel, maar
wat ik ook deed, het plateau van de platenspeler wilde niet draaien. Defect en
geen geld om het ding te laten repareren of te vervangen. Ik heb Planet
Waves ruim een half jaar in huis gehad zonder de plaat te kunnen
beluisteren. Iedere keer pakte ik die plaat weer uit de kast om te staren naar
de hoes. Ik kende iedere vierkante centimeter van de hoes als de binnenkant van
mijn broekzak voor ik ook maar één noot van dat album hoorde.
Inmiddels
zijn we vele jaren verder en kan ik ook iedere noot van die plaat dromen.
Zonder dat ik daar ooit bewust voor gekozen heb, is Planet Waves verweven
met belangrijke momenten in mijn leven. Op de dag dat ik trouwde schalde
“Wedding Song” door het gemeentehuis. (Later ontdekte ik dat ik niet de enige
Dylan-liefhebber ben die dat nummer op zijn trouwdag draaide.) Op de
geboortekaartjes van zoon- en dochterlief stond een citaat uit “Forever Young”.
Sterk album,
Planet Waves. Een album met een aantal ijzersterke songs waar je
makkelijk overheen luistert. Songs waarvan de schoonheid pas gaat opvallen bij
het veelvuldig beluisteren van dat album, zo merkte ik, zoals “Hazel”,
“Something There Is About You” en vooral “Dirge”.
“Dirge” is
belangrijk voor mij. De schoonheid schokt mij. De schoonheid van de muziek, de
piano in combinatie met het bijna fladderende gitaarspel van Robbie Robertson.
En dan die eerste regel:
I hate
myself for lovin’ you and the weakness that it showed
Ik haat
mezelf omdat ik van je houd en de zwakte die ik daarmee toon. In die paar
woorden, die ene zin, klappen de verschillende emoties op elkaar. Voeg daarbij
hoe het gezongen wordt. De stem, jouw stem, voegt er minstens nog twee
emoties aan toe en dat allemaal in één zin.
In 2016
kreeg je de Nobelprijs voor de Literatuur, terecht, maar meer nog dan een
Nobelprijswaardig songtekstdichter ben je in mijn ogen een briljant zanger. Het
is je stem waar ik aanvankelijk voor viel en het is nog steeds die stem waarom
ik blijf luisteren.
De stem van
“Dirge”.
Maar ook de
stem van “Visions Of Johanna”, van “High Water”, van “North Country Blues” en
“Angelina”.
De stem van
“Every Grain Of Sand”. De stem van “It’s Alright, Ma (I’m Only Bleeding)”. De
stem van “People Get Ready” en van “Idiot Wind”. De lijst is lang. En op die
lijst prijken in ieder geval:
“Blind
Willie McTell”
“I Contain
Multitudes”
“A Hard
Rain’s A-Gonna Fall”
“Went To See
The Gypsy”
“Not Dark
Yet”
“Señor”
“Desolation
Row”
“I’m Not
There”
“It Takes A
Lot To Laugh, It Takes A Train To Cry”
“Solid Rock”
“Foot Of
Pride”
“Billy”
Ik herinner
mij goed de dag dat ik mijn eerste Dylanplaat kocht. Desire. Ik was 15
en zat uren op mijn kamer te luisteren naar die plaat, het bijbehorende vel met
songteksten op schoot. En iedere keer wanneer “One More Cup Of Coffee” voorbij
kwam brak ik. Ik zong mee, hard. Niet omdat ik wilde zingen maar om de tranen
die achter mijn ogen prikten weg te drukken. Als ik zing, kan ik niet breken.
Dat bijna breken kwam door die stem. Misschien ook de tekst, maar vooral die
stem.
Wonderlijk
nummer, “One More Cup Of Coffee”. Wonderlijke stem. Een stem in een hele
carrière slechts één keer gebruikt, voor dat ene nummer. Voor “Cup Of Coffee”.
En nu moet
ik zo dat nummer draaien. Die behoefte zit nu in mijn hoofd. Zo gaat dat nou
iedere dag. Bijna dan, soms sla ik een dag over, maar niet vaak.
Er is tijd
verstreken. Ik heb eerst het staartje van Planet Waves beluisterd,
daarna “One More Cup Of Coffee”. Niet de versie van Desire, maar die van
de derde cd in het 1975-boxje, afgewisseld met “Easy And Slow” van dezelfde cd.
Ik herinner mij het voor het eerst horen van “Easy And Slow”. Dat nummer was
een aantal dagen voor het verschijnen van de 1975-box vrijgegeven. Ik zat met
vrouw en kinderen in een bed and breakfast ergens in het westen van het land.
Ik hoorde het op mijn telefoon, shitty geluid, maar daar doorheen hoorde
ik dat dit schitterend is, dat dit mij grijpt. Waarom? Goede vraag.
Het heeft een
kwaliteit die ik ook vind op de Southern Journey-serie. De serie cd’s
met opnamen die Alan Lomax maakte in het zuiden van Amerika. Opnamen gemaakt in
huiskamers, gevangenissen en kerken, op veranda’s en op straat. Er is geen
streven naar perfectie, er is – zo lijkt het – bij de zanger geen besef van een
toekomstig publiek. Er is alleen de song. Het heeft een ongedwongen geluid. Het
is het geluid waar ik erg van houd. Het is het geluid dat ik veelvuldig in je
oeuvre tegenkom.
Wat anders.
Er heeft de
laatste paar jaar zich een verandering voorgedaan, misschien is het je zelf ook
opgevallen. Wanneer ik tot een jaar of drie geleden liet blijken naar je muziek
te luisteren, was vaak de reactie “leeft ‘ie nog dan?” Tegenwoordig krijg ik
dat nooit meer te horen. Zou dat een van de positieve bijwerkingen van het
ontvangen van een Nobelprijs zijn? Het schakelpunt tussen wel en niet de
vraag gesteld krijgen valt wel zo’n beetje gelijk met de toekenning van die
prijs.
Het is
misschien gek, maar toen op 13 oktober 2016 bekend werd gemaakt dat de
Nobelprijs naar jou zou gaan, voelde het ook een beetje alsof ik ook gewonnen
had. Ik vond al jaren dat die Nobelprijs naar jou moest gaan en nu vond het
groepje mensen die daar wat over te zeggen had dat ook. Dat voelde goed.
Kinderachtig van me, ik weet het, maar zo voelde het wel.
Als
oud-winnaar mag je, dacht ik, iemand anders voordragen voor de Nobelprijs voor Literatuur.
Ooit overwogen om van dat recht gebruik te maken en Lawrence Ferlinghetti voor
te dragen? De man is inmiddels de honderd gepasseerd, er is dus haast geboden.
Hij verdient ‘m, niet alleen als schrijver, maar ook als uitgever van
bijvoorbeeld Ginsbergs Howl. Daar waren ballen voor nodig om dat uit te
geven. Ferlinghetti deed het. Daarnaast verdient hij die prijs als man achter
City Lights Bookstore. Een Nobelprijs voor een boekenverkoper, dat idee staat
mij wel aan.
Nu ik toch
over schrijvers en hun boeken ben begonnen, heb ik nog een vraag. Een vraag
waar ik al een paar jaar mee rondloop. December 1965, de dag dat je met
Ginsberg en Michael McClure en Robbie Robertson in San Francisco op de foto
ging, Richard Brautigan was die dag ook in de buurt, heb je hem gesproken?
Ik weet niet
waarom deze vraag me zo bezig houdt. Het antwoord – wat ik niet verwacht ooit
te zullen krijgen of vinden – brengt mij niet dichter bij een beter begrip van
jouw songs of Brautigans boeken. En toch zeurt die vraag in mijn achterhoofd.
Misschien is
de vraag wel ingegeven doordat ik weet dat Brautigan een aantal jaren later
bewondering begon te krijgen voor jouw muziek, onder andere Nashville
Skyline, als ik me niet vergis en jij in een van de aflevering van Theme
Time Radio Hour een verhaal van zijn hand voorlas. Helaas was Brautigan
toen al dood en heeft hij dat niet gehoord.
Mensen zijn
vreemde wezens en ik ben een uitstekend voorbeeld van de soort.
Negenenzeventig
vandaag. Een klote leeftijd. Niet alleen zijn mensen bezig met bijna tachtig,
maar ook met vroeger was alles beter. Ongeacht hoe goed of slecht Rough And
Rowdy Ways zal zijn, het is nu al zeker dat het overgrote deel van de
luisteraars, de journalisten, de “muziekkenners” Blonde On Blonde of Blood
On The Tracks beter vindt dan het nieuwe album. Terecht? Geen idee, ik heb Rough
And Rowdy Ways nog niet gehoord. Ik kan me voorstellen dat als maker van al
die muziek het frustrerend moet zijn om te weten dat vooraf al vaststaat dat
een nieuw album in de ogen van velen nooit zal kunnen concurreren met die oude
albums.
Ik denk
vanochtend aan regels uit “Don’t Fall apart On Me Tonight”:
Yesterday’s
just a memory
Tomorrow
is never what it’s supposed to be
Zo is het.
Negenenzeventig
ben je nu. Het maakt allemaal geen reet uit. Het is niet meer dan een dag ouder
dan gisteren.
Negenenzeventig
is een schitterende leeftijd.
Doe je ding,
zolang het kan.
Eet taart,
wees gelukkig.
Pas een
beetje goed op jezelf.
Happy
birthday, mister D.
Tom Willems
Dylan kort #1329
The Comic Book and Me #81
Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is #159
Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is #158
VPRO Gids #21
Dylan kort #1328
Walk Out In The Rain (1978) door Jochen Markhorst
Walk Out In The Rain (1978)
“Here's one by a bluegrass songwriter named Bob Dylan,” zegt Ronnie McCoury in september 2007 als aankondiging van "Walk Out In The Rain" tijdens een bluegrassfestival in Austin, Texas.
Het is een grapje dat hij vaker maakt. Zeven jaar eerder
speelt hij ook met zijn broer Rob en met zijn vader Del, de ‘erfgenaam van de
bluegrasstroon’, met The Del McCoury Band in San Francisco en kondigt hij
hetzelfde lied aan als “een song van Eric Clapton, originally written by a bluegrass songwriter from the 70s by the name
of Bob Dylan.”
Een blik op de setlists en in de discografieën van de grootste bluegrassartiesten leert dat het grapje niet eens zo heel erg absurd is; vrijwel alle bluegrassers hebben een of meer Dylansongs op het repertoire.
Ronnie McCoury neemt ook nog "Man Gave Names To All
The Animals" op, Tony Rice is een van de grootste bluegrassgitaristen en
neemt "Sweetheart Like You", "Girl From The North Country"
en "One More Night" op, Alison Krauss "I Believe In You", Doc
Watson "Don’t Think Twice", Flatt & Scruggs, The Hillmen, The
Johnson Mountain Boys, de Old Crow Medicine Show natuurlijk… prik op een
willekeurige plek in de bak met bluegrassplaten en je komt een Dylansong tegen.
De liefde is diep en wederzijds. “I like bluegrass
music,” zegt Dylan eenvoudig in het Playboyinterview met Ron Rosenbaum, 1977 en
in
"Het verzoent je met je leven. Soms weet je echt niet hoe je je voelt, maar echt goede muziek kan bepalen hoe je je voelt. Het doet je minder eenzaam voelen. Dat is wat het altijd voor mij heeft gedaan - mannen als Hank Williams, Bill Monroe, Muddy Waters, Robert Johnson ...”
Het blijft ook niet bij woorden. In Theme Time Radio Hour draait Dylan vijf songs van Monroe en door de jaren heen speelt hij op het podium met regelmaat Monroesongs of songs die hij van de pionier heeft geleerd. "Precious Memories", "Blue Moon Of Kentucky", "Gotta Travel On", om maar een paar voorbeelden te noemen. “They were like the speed metal of bluegrass,” zegt de radiomaker bewonderend, voordat hij "Roll In My Sweet Baby's Arms" draait, en een paar tellen later begrijpt de luisteraar meteen waaraan de artiest Dylan "Maggie’s Farm" heeft te danken:
I ain't gonna work on
the railroad
I ain't gonna work on the farm
I'll lay around the shack till the mail train comes back
I'm rollin' in my sweet baby's arms
… en in aflevering 94, “Questions”, eert hij de oude Bill met de woorden he knew how to dance and he could sing like nobody en dan begint “I Wonder Where You Are Tonight” - ook al een titel waarbij elke Dylanfan een Aha-erlebnis ervaart.
En in het begin, rond de derde minuut van Scorcese’s No Direction Home (2005) verhaalt Dylan van een ingrijpende jeugdherinnering, waarbij hij de Grote Woorden niet schuwt. Hij herinnert zich hoe hij als jongetje van een jaar of tien gitaar begint te spelen omdat hij er eentje vindt in het ouderlijk huis. Maar dat is niet alles wat hij vindt:
“Er stond ook een grote mahoniehouten radio met als je de bovenkant opende een draaitafel voor 78-toerenplaten. Toen ik het op een dag opende lag er een plaat op - een countryplaat met de song "Drifting Too Far From The Shore". De sound van die plaat gaf me het gevoel dat ik iemand anders was ... en dat eh, je weet wel, alsof ik niet bij de juiste ouders was geboren of zoiets.”
Dylan zal dus, al met al, bepaald verguld zijn geweest
met het weetje dat de zanger en gitarist van Monroe’s Blue Grass Boys uit de
jaren 60, Del McCoury, zijn "Walk Out In The Rain" op het repertoire
heeft staan.
Het is een lied met een charmante ontstaansgeschiedenis. Dylan schrijft het in 1978 samen met Helena Springs, de dame die recordhoudster is in de categorie Bob Dylan co-writer (vermoedelijk 21 songs). De jonge, knappe, onervaren Helena Springs is een welkome afleiding voor de zojuist gescheiden Dylan tijdens zijn tournee door het Verre Oosten en Australië (17 februari - 1 april 1978) en ze hebben het gezellig samen. Helena herinnert zich vrolijk:
“We waren op een avond samen in Brisbane en hij speelde op de gitaar en we waren gewoon aan het lachen en aan het dollen, en ik zei: ‘Ik kan echt niet schrijven...’ Hij zei: ‘Nou, kom op, ik schrijf iets met je. We zullen samen iets schrijven.’ En ik zei: ‘Oké.’ Hij zei: ‘Zing maar iets en ik zal beginnen te spelen.’ Dus hij sloeg wat akkoorden aan op zijn gitaar en ik begin te zingen, gewoon al doende teksten te verzinnen. En hij verzon er wat bij, en dat was hoe we op If I Don’t Be There By Morning en op Walk Out In The Rain kwamen.”
Ze is niet echt gezegend met een groots, meeslepend verteltalent, maar Springs klapt in elk geval op een alleraardigste manier uit de school. Rond die bedoelde avond in Brisbane lijkt ook inderdaad een omslagpunt in de relatie te liggen. In Brisbane treedt Dylan vier keer op, van 12 tot en met 15 maart. Bij het voorstellen van de band heeft de bard sinds het begin van de tournee de dames met uiteenlopende, geestig bedoelde flauwekul geïntroduceerd. “Links Debbie Gibson. Ze is mijn vrouw”, bijvoorbeeld, en “In het midden mijn ex-vrouw Jo-Ann Harris” of ook wel “my childhood sweetheart Jo-Ann Harris”.
Maar vanaf 28 februari, in Tokio, wordt Helena Springs
consequent voorgesteld als my fiancée, of
(meestal) my current girlfriend, soms
met toevoegingen die in het #MeToo-tijdperk niet meer kunnen (“de meid die me
elke nacht laat huilen, ze heeft een geweldige toekomst en een geweldig
achterwerk”) en in Brisbane met de vriendelijke bonus: “We get along pretty well this tour.”
Drie maanden na Australië, op 1 juli 1978, is Helena Springs nog steeds achtergrondzangeres bij Dylan en wordt ze nog steeds voorgesteld als my current girlfriend. Men is inmiddels in Europa, bij een festival in Neurenberg op het roemruchte Zeppelinfeld, het enorme terrein waar de NSDAP in de jaren 20 en 30 haar partijdagen en parades voor Hitler hield.
Aan het slot van dat memorabele optreden betreedt special guest Eric Clapton de bühne, die
dan nog twee nummers meespeelt ("I’ll Be Your Baby Tonight" en "The
Times They Are A-Changin’"). Clinton Heylin citeert Claptons herinnering
aan de bijvangst van dat gastoptreden:
“Hij gaf me die cassette [met de twee songs “Walk Out In The Rain” en “If I Don’t Be There By Morning"]. Hij had toen wat met die meid, Helena Springs. Ze schreven samen en volgens mij was hij er erg trots op en hij schonk het me toen we in Neurenberg waren. Die cassette van die twee heb ik nog steeds (…). Het was een kadootje voor mij.
Twee weken later ontmoeten ze elkaar weer, bij het festival op Blackbushe Aerodrome, 15 juli, en in de tussentijd heeft Clapton beide liedjes al opgenomen voor zijn zesde studioalbum, Backless. "Walk Out In The Rain" opent kant A, "If I Don’t Be There By Morning" kant B.
In Dylankringen wordt over beide songs over het algemeen wat wegwerperig gedaan. Heylin vindt Walk Out dan nog de betere van de twee, maar nog steeds “weinig geïnspireerd” en minder goed dan "Coming From The Heart". De Rolling Stone recensie van december ’78 vindt Backless “niet rampzalig” en vermoedt dat beide Dylansongs zijn “opgevist uit de Sub-Basement Tapes”. Clive Barrett vindt het een banaal (“pedestrian”) lied, “Not a great song, wel memorabel,” zegt Attwood, en bij de meeste recensies van Backless staan met betrekking tot dit lied óf neutrale, of negatieve kwalificaties: “bleek en ongeïnspireerd”, bijvoorbeeld.