Sign Language (1975) - door Jochen Markhorst


Sign Language (1975)

In de winter van 1975/76 is Eric Clapton in Los Angeles, in de Shangri-La Studio van The Band om een van zijn succesvolste albums van de jaren 70 op te nemen, No Reason To Cry. Maar ondanks dat succes kijkt hij in zijn autobiografie (Clapton: The Autobiography, 2007) met weinig voldoening erop terug. Clapton noemt het een “dronken en chaotisch album” en wijt dat aan zijn eigen labiele staat, aan het feit dat het album zonder producer werd opgenomen en aan de idyllische ligging en omstandigheden van de studio.
De mannen van The Band en producer Rob Fraboni schieten te hulp. Alle Bandleden spelen mee, Richard Manuel schenkt hem het prachtige lied dat het openingsnummer zal worden (“Beautiful Thing”) en Rick Danko schrijft en zingt, samen met Clapton, de geslaagde song “All Our Past Times”. En vooral: Slowhand heeft het geluk dat Dylan in die dagen in de buurt is.

Een beetje mysterieus is dat wel, overigens. Dylan “woonde in een tent in de tuin van de studio, dook af en toe even op voor een drankje en verdween dan weer net zo plotseling.” Maar tijdens een van die korte bezoekjes van die tentbewoner kan Clapton vragen of de bard misschien iets zou kunnen bijdragen aan zijn album, “iets schrijven, of zingen, of meespelen, anything.

“Op een dag kwam hij binnen en bood hij me een lied aan met de naam Sign Language dat hij me in New York al eens had voorgespeeld. Hij vertelde me dat hij het hele lied in één keer had neergeschreven, zonder zelf te begrijpen waarover het ging. Ik zei dat het me niet kon schelen waarover het ging. Ik hield gewoon van de woorden en de melodie en de akkoordenvolgorde was geweldig. Omdat Bob zich nooit beperkt tot één enkele manier om een liedje te doen, hebben we het op drie verschillende manieren opgenomen, telkens als duet.”

Het is, zo besluit Clapton deze episode, al met al zijn favoriete nummer van dit album.

De korte passage in Claptons memoires intrigeert wel. Dylan heeft het lied dus al eerder voorgespeeld, in New York. Dat is dan tijdens die chaotische, overbevolkte Desire-sessies geweest, waaraan de Britse gitaargod minder prettige herinneringen heeft. Als hij ervoor wordt uitgenodigd is hij opgetogen, maar het enthousiasme verdampt meteen als hij de studio betreedt. Er zitten “twee of drie bands te wachten om de studio in te gaan”, er zijn zo’n vierentwintig muzikanten aanwezig en Clapton is een van de vijf uitgenodigde gitaristen. Het is alsof hij in de wachtkamer bij de huisarts zit en hem bevangt hetzelfde gevoel als bij zijn eerste ontmoeting met Dylan, in de midjaren 60: “I felt like Mr. Jones again” - met de geestige zelfspot waarin zijn autobiografie excelleert, refereert Clapton aan de onbegrijpende, gedesoriënteerde Mr. Jones uit “Ballad Of A Thin Man”, something is happening here, but you don’t know what it is.
Bij alle zelfspot mist hij dan wel de parallellen met zijn eigen No Reason To Cry; volgens de liner notes zijn bij de productie daarvan maar liefst veertig (!) mensen betrokken. Behalve de namen van de mannen van The Band en Dylan valt daarbij ook Ron Wood op - volgens de overlevering kreeg Clapton eerst “Seven Days” aangeboden, maar gaf hij dat lied door aan de Rolling Stone, die het inderdaad op zijn volgende soloalbum speelt (Gimme Some Neck, 1979).

Het andere intrigerende punt betreft Dylans eigen wordings- en tekstanalyse: in één keer neergeschreven without even understanding what it was about.
Dat lijkt wat geposeerd. Zó ingewikkeld is het niet. Kennelijk heeft een matig geïnspireerde Dylan zijn creativiteit willen ontketenen op de in potentie vruchtbare, symboolkrachtige metafoor gebarentaal. In de liedkunst, en in de kunsten überhaupt een tamelijk onontgonnen beeld, inderdaad, dat uitnodigt om Nobelprijswaardige new poetic expressions te creëren.
Gebarentaal verbeeldt fraai de grenzen van het menselijk tekort bijvoorbeeld, of is de sleutel om te ontcijferen wat er niet wordt gezegd; symboliseert dus fraai het onvermogen en de valkuilen van intermenselijke communicatie - allemaal invalshoeken die een taalverliefd, poëtisch genie als Bob Dylan in zijn gewone vorm tot een “Idiot Wind” of een “Man In The Long Black Coat” kunnen bezielen.

Maar het zit er niet in, deze dagen. We staan aan de vooravond van 1976, een jaar als 1972 en als 1984, jaren waarin de bron droog staat en de dichter langs de kant van de rivier zit te mijmeren over onbereikbare meesterwerken.
Dylan heeft de vondst Sign Language, krabbelt in de kantlijn wat rijmwoorden, waarvan alleen sandwich en advantage overleven en zelfs die krijgt hij er niet in zonder wrikken en wringen:

You speak to me in sign language,
As I'm eating a sandwich in a small cafe
At a quarter to three.

Op zich een veelbelovende, filmische opening. Vergelijkbaar met het decor en de personenconstellatie van “Love Is Just A Four-Letter Word” of het intermezzo van “Highlands”, en het lijkt geënt op Sinatra’s “Only The Lonely” (Each place I go only the lonely go / Some little small café) en op Sinatra’s “One For My Baby (And One More For The Road)”: It’s quarter to three / There’s no one in the place ‘cept you and me) - beide overigens te vinden op het album Sings For Only The Lonely (1958).

Dus: in drie korte regels een ik-persoon en relatiegedoe, een veelbelovende metafoor, het contrast van een banale handeling met een universeel, menselijk conflict, een knappe, Dylanwaardige rijmvondst en referenties naar het Great American Songbook… de weg lijkt geplaveid voor een veelkleurige, mozaïekachtige Dylanklassieker.

Het tweede couplet vernietigt de hoop nog niet echt;

But I can't respond to your sign language. 
You're taking advantage, bringing me down.
Can't you make any sound?

… leidt echter wel tot een eerste opgetrokken wenkbrauw. “You’re taking advantage”? De hoofdpersonen, vermoedelijk liefdespartners, hebben een communicatieprobleem, de klik is er niet meer, ze begrijpen elkaar niet meer - zoveel is wel duidelijk. Maar kennelijk wil de dichter pertinent de rijmvondst sign language / advantage hierin plakken, zelfs ten koste van een al dan niet bedoelde verhaallijn. Dit is immers de dichter die bij herhaling als kunstopvatting belijdt: it’s the sound; words should not interfere.
In dat laatste slaagt Dylan hier dan niet; de inhoud van de woorden taking advantage interfereert wél, is vervreemdend en leidt af van de sound.

Dat ziet de dichter, die aan Clapton dus toevertrouwt de liedtekst in één korte sessie uit zijn mouw te hebben geschud, hier ook. Het derde couplet is dan ook weinig ambitieus:

'Twas there by the bakery, surrounded by fakery.
This is my story, still I'm still there. 
Does she know I still care?

…een gemakzuchtig, loos rijm (bakery / fakery), een stilistisch opmerkelijk zwakke tekstregel (This is my story, still I’m still there) en een inhoudelijk mislukte uitsmijter, als de ik-persoon plots sentimenteel wordt en zich - uit het niets - melancholisch afvraagt of ze wel weet dat hij nog steeds om haar geeft.
Neen, dit is niet de liedkunstenaar die nauwelijks een half jaar geleden “Abandoned Love” heeft geschreven en die over anderhalf jaar een alfabetische kathedraal als “No Time To Think” zal bouwen.

Enig herstel biedt dan nog het laatste couplet.

Link Wray was playing on a jukebox, I was paying
For the words I was saying, so misunderstood.
He didn't do me no good.

De rijmende drieslag is aardig en een vooraankondiging van het rijmplezier dat Dylan straks op Street Legal zal demonstreren (I took a chance, got caught in the trance of a downhill dance in “We Better Talk This Over”, bijvoorbeeld), en de groet aan Link Wray is leuk. Daarmee wordt Link Wray toegelaten tot een tamelijk exclusief ledenclubje, de club van muzikanten die in een Dylantekst worden genoemd. Neil Young, Alicia Keys, Blind Willie McTell, Ma Rainey en Beethoven, Billy Joe Shaver, Elvis… het is een bont, aantrekkelijk gezelschap en Link ‘Rumble’ Wray zal zich er best thuis voelen. En blijkbaar draagt de name-check ook bij aan zijn toch al onomstreden status; na Dylan wordt Link Wray ook bezongen door The Fall (“Neighbourhood Of Infinity”, 1984), The Who (“Mirror Door”, 2006) en door Robbie Robertson (“Axman”, 2011).


Met enig gevoel voor poëzie zou je Robbie Robertsons eerbetoon als het sluiten van de cirkel kunnen waarderen; Robertson speelt immers twee solo’s in die eerste hommage, in “Sign Language”. Prachtig, ook nog eens - hij varieert op die aparte, afgeknepen, zenuwachtige kunstgreep waarmee hij Dylans “Going, Going, Gone” opent. Hetgeen ook weer zeer gracieus en sympathiek wordt gewaardeerd door Clapton, die toch eigenlijk een veel betere gitarist is:

"Het gaf me ook de kans om Robbie Robertson een overdub te laten inspelen, zodat hij zijn ding met de wang bar kon doen, waarop ik zo dol ben."

Elegant, van de goddelijke Commander Of The Order Of The British Empire, drievoudig lid van de Rock and Roll Hall of Fame, West Bromwich Albionfan en achttienvoudig Grammy Awardwinnaar uit Ripley, Surrey.
   
Eric Clapton w. Bob Dylan, luister hier.


You speak to me in sign language,
As I'm eating a sandwich in a small cafe
At a quarter to three.

But I can't respond to your sign language.
You're taking advantage, bringing me down.
Can't you make any sound?

'Twas there by the bakery, surrounded by fakery.
This is my story, still I'm still there.
Does she know I still care?

Link Wray was playing on a jukebox, I was paying
For the words I was saying, so misunderstood.
He didn't do me no good.





Geen opmerkingen: