Anguilla is een klein Caribisch eilandje (ongeveer zo groot als de gemeente Woensdrecht, ongeveer de helft van Texel), door een zeestraatje met de misleidende naam Kanaal van Anguilla gescheiden van St. Maarten. In de zomer van ’82 krijgt het eilandje hoog bezoek: de schoener Water Pearl legt aan, met daarop mede-eigenaar Bob Dylan.
Het bezoek wordt een mijlpaal voor de ‘Anguillan Bob Dylan’, voor Bankie Banx. De lokale legende heeft in ’77 een nummer-1-hit gehad met “Prince Of Darkness” en nu, aan boord in de haven, hoort Dylan dat lied, is gecharmeerd en vraagt of ze die Banx niet eens kunnen uitnodigen. Bankie opsnorren is geen probleem, natuurlijk. Iedereen kent hem daar. En als de troubadours elkaar ontmoeten, klikt het. Banx nodigt Dylan uit om bij hem thuis langs te komen. In Bankie’s oefenruimte kruipt Dylan meteen achter het orgel.
Na een tijdje zegt Bob: “Hee Bankie, dit ding klinkt geweldig. Kun je dit opnemen?”
En ik antwoordde: “Heb ik al gedaan, Bob.”
“Echt waar?”
Ik liet het hem horen en hij vroeg of ik er een reggaebaslijntje onder kon zetten. Bob nodigde vervolgens twee zangeressen uit om mee te doen: Priscilla Gumbs (haar legendarische vraag: Bob wie?) en Amelia Vanterpool. Toen de meiden er waren, zongen ze samen een driestemmige partij in. Toen ze klaar waren vroeg Bob wat de productie moest kosten.
Ik zei: “Laat maar zitten Bob, het is goed.”
Hij zei: “Weet je wat Bankie, je mag mijn boot lenen om die trip te ondernemen die je zo graag wilde doen.”
Ik mocht zijn jacht zes weken lenen.
(Sarah Harrison, DESIGN ANGUILLA MAGAZINE, 2008)
Volgens enkele bronnen, o.a. Heylin, heet het liedje dat ze daar in de zomer van ’82 opnemen “It’s Right”, maar de opname is verder nooit ergens opgedoken. Een paar staartjes heeft het wel. Dylan laat “Prince Of Darkness” spelen tijdens de auditie van gitarist G. E. Smith, in november ’87 (te horen op de bootleg Dancing In The Dark). Bankie wordt backstage uitgenodigd bij de MTV Unplugged sessie in november ’94, waarbij Dylan hem, niet geheel waarheidsgetrouw, toefluistert dat hij “Prince Of Darkness” regelmatig op het podium speelt (Banx: “That was a big thing for me”). En door de twee songs die Dylan na zijn sessie op Anguilla opneemt waait opeens zo’n onwerkelijke, Caribische wind: “Jokerman” en “I And I”.
De belangrijkste claim to fame van “I And I“ lijkt vandaag de dag de hoofdrol te zijn die het lied speelt in die fameuze Leonard Cohen-anekdote, die Cohen zelf graag en herhaaldelijk vertelt:
‘Hallelujah’ is een lied waarover ik járen heb gedaan. Een tijdje terug dronk ik koffie met Dylan, de dag na zijn concert in Parijs. Hij heeft dat lied ook wel eens gezongen, op het podium, en hij vroeg me hoe lang ik erover had gedaan om dat te schrijven. En ik antwoordde dat ik er wel een paar jaar mee bezig was geweest. Eigenlijk loog ik. Het was meer dan een paar jaar. Daarna zei ik iets aardigs over een van zijn songs, ‘I And I’, en ik vroeg hem hoe lang hij daarover had gedaan. “Een kwartiertje,” zei hij (lacht).
Andere, muziekhistorische faam heeft het lied eigenlijk niet; het wordt door Dylan niet meer gespeeld, gecoverd wordt het vrijwel nooit en op verzamelalbums of overzichtwerken verschijnt het ook al niet. Toch zonde. Toegegeven, het heeft niet de monumentale kwaliteit van “Hallelujah”, maar het verdient meer dan vergetelheid.
Behalve uit het reggaesfeertje van de muzikale begeleiding, blijkt de Caribische invloed al uit de titel. I and I is een tamelijk complex begrip, waarmee de rastafari’s zoiets als wij zijn allen één of God is in jou en mij uitdrukken. De bron is vermoedelijk het mysterieuze ehyeh asher ehyeh uit Exodus 3:14, dat in de Statenvertaling in hoofdletters wordt vertaald met Ik zal zijn die Ik zijn zal, het antwoord van God op Mozes’ vraag hoe Hij moet worden genoemd. In de BasisBijbel staat Mijn naam is IK BEN, in de King James I am that I am, en linguïsten betogen dat er nog wel drie, vier uiteenlopende varianten verdedigbaar zijn.
Die bron, Exodus, heeft de dichter Dylan kennelijk ook gevoeld: de slotregel van het refrein komt ook uit Exodus, uit hoofdstuk 33: want Mij zal geen mens zien, en leven.
Daarna bladert hij verder en verwerkt Bijbelcitaten als de loop is niet der snellen (Prediker 9:11), het Woord der waarheid recht snijden (2Tim. 2:15) en oog om oog, tand om tand (Deut. 19:21). Vooral die laatste heeft de poëtische ader geopend, vermoedelijk; voor de associatieve geest van een taalverliefd genie als Dylan is de klankovereenkomst tussen eye for an eye en I and I natuurlijk onweerstaanbaar. Verder associërend sproeit dan die wrede slotregel uit de ader; als je je oog op God laat vallen, ben je er geweest. En uiteindelijk combineert dat refrein dan Jah, de God van de rastafari’s, met Jahweh, de God van de Joden, een verwantschap die de dichter Dylan wel vaker zoekt. In “Precious Angel” bijvoorbeeld (‘our forefathers were slaves’).
Speels, mistig en fascinerend allemaal, maar het écht Dylaneske is dan de inbedding van al die Bijbelse referenties in wereldse film noir decors en de suggestie van epiek, de schijn van een vertelling in de coupletten.
De eerste regels roepen al een Sam Spade-achtige openingsscène op. Een man kijkt peinzend neer op zijn bed waarin een vriendinnetje voor één nacht ligt, ochtendlicht valt door de jaloezieën, een voice over verraadt de ietwat sentimentele gedachten van de man en neemt dan plots een raadselachtige afslag: in een vorig leven zou ze de ‘trouwe echtgenote van een rechtvaardige koning die psalmen schreef aan de oever van maanverlichte rivieren’ geweest kunnen zijn. Schitterend, poëtisch beeld, maar een rechtvaardige koning die psalmen schrijft? Alleen David en Salomo waren psalmschrijvende koningen, maar bij geen van beide is het etiket ‘rechtvaardig’ echt passend. Bij David al helemaal niet, en vooruit, Salomo dan met enige goede wil. Maar ja; kun je een trouwe echtgenote zijn van een man met een harem van zevenhonderd vrouwen plus driehonderd ‘bijwijven’ (1Kon. 11:3)? Dat zou een nogal cynische kwalificatie zijn.
Door die openingsscène lijkt de hoofdpersoon een archetype uit Dylans afscheidssongs. De ik-verteller uit “One Too Many Mornings” is ook al zo’n vermoeide minnaar die op de drempel nog even omkijkt naar het bed, voordat hij conflict- en communicatiemijdend de eenzaamheid opzoekt, een beeld dat eveneens oprijst uit de schetsmatige omschrijving van de protagonist in “Tangled Up In Blue”, de vertellers in “Highlands”, “Summer Days”, “Mama, You Been On Mind”… mannen die eenzaam ronddolen, heus wel aan de verlaten vrouw denken, maar de voorkeur eraan geven om toch maar verder te gaan zonder haar.
De verwarrende, bijzondere schoonheid van “I And I” is een optelsom van verteltechnieken uit al die songs. Uit de jaren 70, van “Tangled Up In Blue” kennen we het gerommel met tijd. Hier suggereert de dichter in het eerste couplet dat het ’s ochtends vroeg is, in het vierde couplet denkt hij somber dat de world could come to an end tonight, dat de wereld vanavond zou kunnen vergaan en in het vijfde couplet is het noontime, twaalf uur ’s middags dus. En telkens is de verteller met datzelfde wandelingetje uit het tweede couplet bezig, ligt zijn nachtvlindertje nog steeds uit te slapen.
Ondertussen loopt hij, net als in “I Shall Be Free No. 10” en later in “Highlands” rond in een vrijwel lege wereld, registreert hij vergelijkbare decorstukken als in “Ballad For A Friend”, “I’ll Keep It With Mine” en “Tryin’ To Get To Heaven”, en gelardeerd worden de observaties en de overpeinzingen van de verteller dan met die duizelingwekkende mix van Bijbelse citaten en half bekende referenties. Smoking down the track dringt Dylans idioom binnen dankzij Elvis, althans: dankzij de bewerking die The Band maakt van het rock ‘n’ rollmonument “Mystery Train” (Elvis is eigenlijk onaantastbaar, maar The Bands funky stamper op Moondog Matinee, 1973, is prachtig). En that’s all right in de volgende regel zal dan ook wel getriggerd zijn door Elvis (“That’s All Right”, 1954). The darkest part of the road is een echo van James Carrs hit uit ’67, “The Dark Side Of The Street” en ‘twee mannen op een perron’ is een beeld dat Dylan overal kan hebben opgepikt. Uit de film Send Me No Flowers (met Doris Day en Rock Hudson, 1964), bijvoorbeeld.
De song markeert, al met al, de overgangsperiode naar Dylans Spätwerk, naar die sprankelende amalgamen van eeuwen Westerse kunst en cultuur waarin de Nobelprijswinnaar grofweg vanaf Oh Mercy (1989) zal excelleren. Cohens geestige pointe dat de creatie van “I And I” Dylan een kwartiertje heeft gekost, is dan ook maar een halve waarheid. Het opschrijven duurt misschien vijftien minuten, met de creatie is des kunstenaars geest echt wel meer dan vijftien jaar bezig geweest.
I And I
Been so long since a strange woman has slept in my bed
Look how sweet she sleeps, how free must be her dreams
In another lifetime she must have owned the world, or been faithfully wed
To some righteous king who wrote psalms beside moonlit streams
I and I
In creation where one’s nature neither honors nor forgives
I and I
One says to the other, no man sees my face and lives
Think I’ll go out and go for a walk
Not much happenin’ here, nothin’ ever does
Besides, if she wakes up now, she’ll just want me to talk
I got nothin’ to say, ’specially about whatever was
refr
Took an untrodden path once, where the swift don’t win the race
It goes to the worthy, who can divide the word of truth
Took a stranger to teach me, to look into justice’s beautiful face
And to see an eye for an eye and a tooth for a tooth
refr
Outside of two men on a train platform there’s nobody in sight
They’re waiting for spring to come, smoking down the track
The world could come to an end tonight, but that’s all right
She should still be there sleepin’ when I get back
refr
Noontime, and I’m still pushin’ myself along the road, the darkest part
Into the narrow lanes, I can’t stumble or stay put
Someone else is speakin’ with my mouth, but I’m listening only to my heart
I’ve made shoes for everyone, even you, while I still go barefoot
refr
2 opmerkingen:
Een pracht stuk over een pracht lied... Ik speel het zelf met mijn band, en kan zeggen, het is verrot moeilijk te spelen, vandaar misschien de weinige cover versies... Tekstueel is het uitdagend genoeg, en behoort het voor mij tot wat hem Nobel waardig maakt... Maar het is een tour de force om deze woorden er goed uit te krijgen met dat vreemde tussen rock en reggae zwevende ritme van de begeleiding, waarbij de overgang naar het refrein op zijn zachtst gezegd ook nog eens vreemd is en veel aankomt op het elkaar aanvoelen. Kortom, het heeft alles wat een goed Dylan lied onderscheidt en tot meer maakt dan alleen literatuur.
groet hans altena
Anders gezegd: misschien heeft Jochen iets te veel tijd & aandacht besteed aan al de literaire referenties en iets te weinig aan Sly & Robbie.
Een reactie posten