“With God On Our Side” is de eerste Dylansong waaraan Manfred Mann zich waagt en is te vinden op de EP The One In The Middle uit 1965. De EP is een enorme hit; behaalt drie keer de eerste plaats in de EP charts en verkoopt zo goed dat het ook in de Top 10 bij de singles scoort. De titelsong is heus aardig, en ook met de andere songs (het jazzy “Watermelon Man” en de Phil Spector/Doc Pomus ballade “What Am I To Do”) is weinig mis, maar de Dylancover is het echte prijsnummer. Het lied staat erop, aldus de hoestekst, omdat Dylan een optreden van de band had bijgewoond en daarna had verklaard de band real groovy te vinden.
Het bevalt. Hierna maakt de band een sprankelende bewerking van “If You Gotta Go, Go Now”, die een enorme hit wordt. Manfreds Dylanliefde krijgt dan nog een extra opsteker als Dylan publiekelijk, bij een persconferentie in december 1965, verklaart dat niemand zoveel recht aan zijn songs doet als Manfred Mann: “Ze hebben er drie of vier gedaan. Elk daarvan precies in de context van waar de song over gaat.”
Niet helemaal correct (Mann heeft op dat moment pas twee Dylansongs opgenomen), maar dat kan de pret niet drukken. Voor zijn boek Jingle Jangle Morning: The Folk Rock In The 1960s vraagt Richie Unterberger aan Manfred wat hij eigenlijk van die publiekelijke goedkeuring vond. “Het deprimeerde me bepaald niet toen ik dat las. Ik was opgetogen, uiteraard.”
Die terugblik wordt uitgesproken in 2014, als Manfred nog een twintigtal Dylansongs meer heeft opgenomen. In de jaren 60, als hij nog zijn gelijknamige beatgroep leidt, verheft hij “The Mighty Quinn (Quinn The Eskimo)” tot een wereldhit en daarmee tot het popmonument dat het vandaag nog steeds is, kort nadat hij ook met “Just Like A Woman” de hitlijsten heeft veroverd. En een grote hit heeft met een van de meest geslaagde Dylan rip-offs van de jaren 60, het aanstekelijke psychpopjuweeltje “Semi-Detached Suburban Mr. James”, dat oorspronkelijk overigens ene Mr. Jones bezingt. Omdat zanger Paul Jones zojuist de band heeft verlaten (dit is de eerste hit met nieuwe zanger Mike d’Abo), bedenkt Manfred net op tijd dat Paul een tekst over ene Mr. Jones met zinnen als So you think you will be happy, taking doggie for a walk en Do you think you will be happy, giving up your friends wel eens als een trap na zou kunnen ervaren, en verandert hij Jones toch maar gauw in James.
In 1971 richt hij zijn Earth Band op en zet hij de gewoonte voort; voor bijna elk album in de jaren 70 neemt hij wel een Dylancover op. Nog steeds met instemming van de meester, kennelijk. Als een journalist bij een persconferentie in 1981 in Travemünde aan Dylan vraagt wat hij van Manfred Manns covers vindt, antwoordt hij: “Ja, die zijn goed… beter zelfs dan Peter, Paul And Mary.”
Het succes van “Quinn The Eskimo” wijst Mann naar een vruchtbaar zijpad: de miskende niemendalletjes, de winkeldochters, de lelijke eendjes en de muurbloempjes. Mann blijkt een ware grootmeester te zijn in het slijpen van ruwe diamanten, in het ontginnen van braakliggend terrein – ongeveer zoals Dylan dat zelf ook doet, met vergeten en verstofte melodieën en liederen uit voorbije eeuwen.
Een eerste structurele aanzet daartoe verricht Mann als producer, voor het harige kwartet Coulson, Dean, McGuinness, Flint. Als Gallagher en Lyle de band McGuinness Flint na twee albums en evenveel hits (“When I’m Dead And Gone” en “Malt And Barley Blues”) in 1971 verlaten, zijn de overgebleven bandleden niet alleen twee begaafde multi-instrumentalisten kwijt, maar vooral ook de belangrijkste songschrijvers. McGuinness klaagt zijn nood bij zijn oude bandleider Manfred Mann en die weet raad. Bassist Dixie Dean wordt erbij gehaald, Mann heeft nog wel ergens een stapeltje onbekende Dylansongs liggen, kruipt zelf achter de opnameknoppen en gezamenlijk storten de mannen zich op Basementpareltjes als “Please Mrs. Henry” en “Sign On The Cross”, op nooit officieel uitgebrachte vroege Dylansongs als “The Death Of Emmett Till” en “Let Me Die In My Footsteps”, en op rariteiten als “Eternal Circle” en “I Wanna Be Your Lover”.
Het album, Lo And Behold (1972), is een klein meesterwerk en geldt nog steeds als een van de meest geslaagde Dylantribuutplaten. En het wijst Manfred Mann de weg naar de artistieke voltreffers die hij in de jaren 70 zal plaatsen met ondergeschoven Dylansongs, naar stralende covers van weinig aansprekende songs als “Quit Your Lowdown Ways”, “You Angel You” en “Father Of Day”.
De eerste plaat van zijn Earth Band, Stepping Sideways, zal nooit officieel verschijnen, maar in de eenentwintigste eeuw maken we dankzij een Biographachtige box (Odds And Sodds - Mis-takes And Out-takes, 2005) wel kennis met de “Please Mrs. Henry” die daarvoor wordt opgenomen. Voor het eerste officiële album (Manfred Mann’s Earth Band, 1972) neemt de band een radicaal andere, maar eveneens schitterende versie van die genegeerde Basementsong op. De plaat flopt, maar Mann versaagt niet. Kant twee van Messin’ (1973) opent met wéér een wonderschone versie van wederom zo’n verguisde Dylan original, “Get Your Rocks Off!”, ook al een overblijfsel van die keldersessies in de Big Pink. Voor de Amerikaanse markt wordt Messin’ herdoopt tot Get Your Rocks Off en van een andere, knap lelijke, hoes voorzien. Het baat niet; de plaat komt niet verder dan de 196ste plek in de Billboard 200 (juni 1973, de week dat George Harrisons vergeten meesterstuk Living In The Material World op één staat).
Het lied oogst weinig genegenheid bij de professionele Dylanologen. Clinton Heylin vindt het een perversity dat van dit lied wél, en van songs als “Going To Acapulco” niet meteen de auteursrechten werden vastgelegd, en vindt daarnaast dit ‘minst geslaagde’ lied niet veel meer dan wat gehannes rondom de dubbele woordbetekenis van rocks (de stenen waarmee gestenigd kan worden enerzijds, de vulgaire benaming voor testikels anderzijds). Greil Marcus negeert de song vrijwel geheel in zijn uitbundige liefdesverklaring aan de Basement Tapes, in Invisible Republic (1997), noemt het alleen als een van de voorbeelden van de miasmic, unplaced, floating dramas – van de ‘verstikkende, wankele, zwevende drama’s’. Waarbij vooral die kwalificatie miasmic nogal onnavolgbaar is; dat betekent eigenlijk zoiets als ‘giftige dampen verspreidend, ziekteverwekkend, walgelijk’. Hoe dan ook een raadselachtige, maar weinig charmante aanduiding.
En ook in het echelon daaronder, bij gerespecteerde amateurdylanologen als Tony Attwood is weinig liefde te ontwaren. Attwood luistert de song op de dubbel-cd-uitgave van The Basement Tapes, vindt het beste aan het lied: dat “Santa Fe” erna komt en snapt niet waarom de song überhaupt een plaats op een album krijgt.
Het andere uiterste is de eerbiedwaardige emeritus professor Louis Renza in zijn Dylan's Autobiography of a Vocation (2017), die op het genante af diepgang in het kolderieke fuifnummer poogt bloot te leggen. De ‘expliciete allusie naar Blueberry Hill en het beeld van de bus die over de snelweg zwerft, verwijzen naar het reizen dat een rock-‘n-rollbestaan vereist,’ is dan nog een kinderlijk charmante interpretatie van de hoogleraar en Dylankenner van het statige Dartmouth College in New Hampshire. Aangekomen bij het mysterieuze ‘Mink Muscle Creek’ vliegt prof. Renza echt uit de bocht:
Dylan wijst naar zichzelf en naar een andere man "liggend ergens in de buurt van Mink Muscle Creek", een scène die wordt getypeerd door twee metaforen: gecommercialiseerde "mink, nerts" oftewel het geld en de sociale status die gepaard gaan met rock-'n-rollsucces; en de macht ("muscle, spierkracht") die een beroemdheid als Bob Dylan onvermijdelijk over zijn (toenmalige) culturele omgeving heeft. Beide dreigen Dylans reeds verzwakte (het is slechts nog een ‘kreek’) bron van creativiteit te blokkeren en daarmee de voor hem onlosmakelijke relatie met zijn existentiële visie.
Dure woorden, die uiteindelijk naar de conclusie leiden dat Dylan in dit lied, ongeveer net zoals in “Maggie’s Farm”, lucht geeft aan zijn ergernis over de verwachtingen van zijn publiek en de eisen die aan hem worden gesteld. “Haal die zware stenen van mij af,” dus.
Overigens verdient professor Renza in zijn algemeenheid beslist bewondering voor zijn missiewerk om Dylan tot in de hoogste academische kringen te laten doordringen; hij is beslist een van de wegbereiders voor Dylans Nobelprijs.
Renza negeert, uit ambitie vermoedelijk, maar liever de meest voor de hand liggende analyse: de speelse taalkunstenaar Dylan die zich, zoals wel vaker, vooral laat leiden door de sound van de woorden en minder, of zelfs helemaal niet, door de semantische lading daarvan. “Het gaat om de sound en de woorden. Woorden mogen daarbij niet in de weg staan. Die … die moeten er accenten op plaatsen,” tekent Rosenbaum in 1978 op uit Dylans mond (in het Playboy-interview). En ‘Mink Muscle Creek’ (of ‘Mink Mussel Creek’) klinkt nu eenmaal heerlijk, loopt als een tierelier. Dat het inhoudelijk nogal loos wordt, dat kan de dichter nu even minder schelen. Sterker: het amuseert hem nogal, zoals we aan de aanstekelijke, hinnikende lach van de meester tijdens de opname kunnen horen.
Het lijzige, lome origineel wordt al behoorlijk opgepoetst door Coulson, Dean, McGuinness, Flint, die een droge, cool stampende, funky swampblues met halverwege een zwoele Lynyrd Skynyrdachtige omslag ervan maken. Producer Manfred Mann heeft het lied kennelijk niet kunnen loslaten en stort dan met zijn Earth Band nog meer beton over “Get Your Rocks Off!” – het is een stuwende, zweterige hardrocker en na “The Mighty Quinn” en “Please Mrs. Henry” het derde Basementkrabbeltje dat Mann weet op te pimpen tot een prachtige Dylansong.
Het geheim is, legt Mann uit aan Unterberger: disrespect. Dat is essentieel.
“We hadden de songs die alle anderen hadden gemist, waarvan de originele versies soms nogal eigenzinnig waren, en onconventioneel. Maar ik kon het gebruiken. Ik was gewoon een roofdier, op jacht naar materiaal.”
En some are building monuments – daarvan is het fenomeen Manfred Sepse Lubinowitz uit Johannesburg er zéker een.
Get Your Rocks Off!
You know, there’s two ol’ maids layin’ in the bed
One picked herself up an’ the other one, she said:
“Get your rocks off!
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off-a me! (Get ’em off!)”
Well, you know, there late one night up on Blueberry Hill
One man turned to the other man and said, with a blood-curdlin’ chill, he said:
“Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off-a me! (Get ’em off!)”
Well, you know, we was layin’ down around Mink Muscle Creek
One man said to the other man, he began to speak, he said:
“Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off-a me! (Get ’em off!)”
Well, you know, we was cruisin’ down the highway in a Greyhound bus
All kinds-a children in the side road, they was hollerin’ at us, sayin’:
“Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off! (Get ’em off!)
Get your rocks off-a me!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten