Uitgebracht: 27 december 1967
Fotograaf: John Berg
Hoestekst: Bob Dylan
Art-director: John Berg
Beeld je even in: het is eind december 1967, je bent tussen de 16 en 26 en je woont in de Verenigde Staten. Een half jaar is verlopen sinds je Bob Dylan’s Greatest Hits hebt gekocht en de plaat is sindsdien nooit lang uit de buurt van je platenspeler geweest.
Tegen beter weten in snuffel je even door het vak Dylan, Bob bij de platenboer. Terwijl je denkt hoe jammer het is dat de man gestopt is, stoot je op een plaat die je nooit eerder hebt gezien. Omringd door een grijze rand zie je een zwart-witte foto van vier onbekende mannen met hoeden. Boven de foto prijken twee namen: ‘Bob Dylan’ en daaronder ‘John Wesley Harding’. Pas wanneer je de foto wat aandachtiger bestudeert, herken je de man in het midden als Bob Dylan. Hij ziet er heel anders uit dan in je herinnering: geen enorme krullenbos meer, geen donkere bril… wel een pluizig baardje en die grijns. Hij ziet er ouder uit, volwassen.
John Wesley Harding verschijnt, zonder enige ruchtbaarheid, in de laatste week van 1967. Het is het eerste teken van leven van Dylan in meer dan 18 maanden. De zanger heeft de platenfirma echter opgedragen om ‘geen publiciteit te maken, geen hype.’ Zelfs wanneer Clive Davis, de big chief van Columbia Records, hem persoonlijk vraagt om terug te komen op de beslissing om geen single uit te brengen, houdt Dylan voet bij stuk.
De sobere zwart-wit foto van Dylan en drie onbekende mannen is gemaakt door John Berg, art-director van Columbia Records. ‘Albert Grossman belde me en zei dat Bob de foto’s direct wou kunnen zien om meteen te beslissen, dus stelde ik voor dat we polaroids zouden gebruiken.’
Samen met zijn baas Bob Cato, reist Berg helemaal naar Woodstock. Cato heeft een kleuren fototoestel bij en Berg een zwart-wit apparaat.
De fotosessie vindt plaats in de tuin van Albert en Sally Grossman. ‘Het was de koudste dag van het jaar, het vroor iets van een 20 graden. Het was zo koud dat we naar buiten renden, de Indiërs, de houtbewerker en wie er nog meer waren, foto’s maakten tot het niet meer te doen was en dan weer snel naar binnen renden voor een cognac.
Zodra ik een foto had gemaakt, stopte iemand de polaroid onder zijn arm, omdat die tijdens het ontwikkelen niet te koud mochten worden. Binnen legden we de foto’s op een chique grote tafel en daaruit heeft Bobby deze foto gekozen voor de hoes.’
Het klinkt allemaal erg eenvoudig, maar is dat ook zo?
Sgt. Pepper
1967 is het jaar van de psychedelische muziek met de daarbij horende kleurrijke hoezen: Axis Bold As Love, Electric Ladyland, A Saucerful Of Secrets, The 5000 Spirits Or The Layers Of The Onion by The Incredible String Band, Ogden’s Nut Gone Flake, Their Satanic Majesties Requests, Picknick…
Het hoogtepunt van dat alles is natuurlijk: Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band van The Beatles. Die baanbrekende plaat vormt de soundtrack van de Summer of Love. Op de hoesfoto’s dragen The Beatles parade-uniformen, elk in een andere heldere kleur. Ze zijn omringd door een massa bekende figuren: filmsterren, schrijvers, zangers, filosofen en oosterse guru’s. Op de voorgrond: een bloementapijt, achteraan: een strak blauwe hemel.
De hoes van John Wesley Harding kan worden gezien als een antwoord/parodie op die van The Beatles.
Dylan komt met een zwart-wit foto in een sobere grijze kader. Kleurlozer kan moeilijk.
De jas die hij draagt is dezelfde waarmee hij op de hoes van Blonde on Blonde stond afgebeeld. Op zijn hoofd: een cowboyhoed.
Net als The Beatles staat Dylan centraal op de foto, maar in plaats van een massa bekende bordkartonnen koppen, bestaat zijn gezelschap enkel uit drie onbekende mannen.
Vooraan links zien we ook nog een witte hoed. Door een van twee andere foto’s die van deze sessie zijn bekend, weten we dat er inderdaad nog een vijfde persoon aanwezig was. Het is niet bekend om wie het gaat en vooral: waarom enkel zijn hoed op de foto te zien is. Zit de man gehurkt? Of is zijn hoed achtergebleven op een boomstronk?
Het duurt jaren eer de drie wel zichtbare mannen worden geïdentificeerd.
De oosters uitziende mannen die Dylan flankeren zijn Purna (eigenlijk Puran) en Luxman Das, twee van de vijf leden van de band Bauls of Bengal. De man rechts achter Dylan is Charlie Joy, een plaatselijke timmerman en steenkapper die toevallig bij de Grossmans aan het werk was.
De Bauls van Bengal, zegt u?
Wie zijn die Bauls en hoe komen ze terecht bij Bob Dylan?
Al eeuwenlang bestaat er in Bengalen, een regio in het noordoosten van Indië, een traditie van rondtrekkende muzikanten. In hun veelal zelfgeschreven liederen brengen de bauls een boodschap van ‘eeuwige waarheid’. ‘Baul’ betekent zoveel als ‘halve gare’, omdat ze zich niet veel aantrekken van sociale normen. Het is een geuzennaam die de muzikanten met trots dragen.
In een interview in 1995 gepubliceerd in The Telegraph India, vertelde Purna Das hoe hij in Woodstock terecht kwam. ’Het begon met een telefoontje. Het was [januari] 1967 en ik woonde toen in
Kali Temple Road. De baas van het Oberoi Grand Hotel, vertelde me dat Albert Grossman, de manager van Bob Dylan, me wou ontmoeten. […] Hij nodigde me uit om naar Amerika te komen. Ik zei ja en zei dat ik tien tot twaalf mensen mee zou brengen. Dat was prima, voor hem.’
Hij voegt er aan toe dat hij later begreep dat ‘Albert mijn gegevens had van de dichter Allen Ginsberg.’ Die was in 1962 naar Indië getrokken en had enige tijd verbleven bij de ouders van Purna en Luxman. Wanneer midden jaren zestig, onder invloed van John Coltrane en The Beatles, interesse ontstaat voor Indische muziek adviseert Ginsberg Grossman om de Bauls te contacteren.
Hun eerste optreden vindt plaats op 14 september 1967, in de legendarische Fillmore in San Francisco. Ze staan op de affiche als LDM Spiritual Band, waarbij LDM staat voor Lok Dharma Mahashram. Dat is een ideetje van Asoke Fakir, een journalist die – als enige in het gezelschap – Engels spreekt en zich daarom opwerpt als hun manager. Asoke is toevallig ook stichter en ‘Internationale voorzitter’ van de gelijknamige Mahashram.
Maar Asoke verdwijnt plots en alle geld met hem. Grossman biedt de gestrande muzikanten onderdak in een nieuw ingericht appartement boven een schuur op het terrein rond zijn huis. ‘Albert nam [ons] dan mee naar Woodstock,’ bevestigt Purna, ‘Daar ontmoette ik Bob Dylan voor het eerst, en ook artiesten als Joan Baez, leden van The Band, Tina Turner, Peter, Paul...,’
Dylan is geïnteresseerd in het gezelschap. Hij experimenteert graag met hun vreemde instrumenten en luistert naar hun filosofie dat wijsheid verkregen wordt door je eigen lichaam te leren kennen.
‘Op een avond zei hij me dat, als ik een Bengali Baul van Indië ben, hij een Amerikaanse Baul was,’ herinnert Purna Das zich. ‘We brengen allebei muziek met wortels. Onze doelstellingen zijn dezelfde, zei hij: ‘Zingen voor de mensen, hun verhalen vertellen en liefde verspreiden door muziek’.’
Purna meent dat Dylan de Bauls vroeg om mee te poseren voor de foto om hen zo een grotere bekendheid te bezorgen. Sally Grossman is het daar niet mee eens. In 2002 verklaart ze: ‘De Bauls woonden daar [in Woodstock] en Dylan ook. Dat zij er bij waren was niet gepland. Het feit dat de lokale timmerman ook op de foto staat, bewijst dat het allemaal puur toeval is.’
Beatles in de bomen
Achteruit afgespeelde muziekfragmenten en psychedelische effecten op de hoezen uit die tijd zetten aan - wellicht aangescherpt door geestverruimende middelen – om op zoek te gaan naar verborgen boodschappen. Er zijn zelfs mensen betrapt die een gaatje in een hoes maakten om die te kunnen afspelen op hun platendraaier.
Het meest tot de verbeelding sprekende voorbeeld is het hardnekkige ‘Paul is dood’-verhaal (https://en.wikipedia.org/wiki/Paul_is_dead).
Ook Dylans schijnbaar eenvoudige hoes ontsnapt niet aan de speurneuzen.
Op 9 maart 1968 publiceert het Amerikaanse tijdschrift Rolling Stone een artikel onder de titel: ‘Dylan Record Puts Beatles Up a Tree.’ Daarin wordt uitgelegd dat er zowat overal gezichten verborgen zouden zijn op de hoesfoto van John Wesley Harding. ‘Het meest duidelijk is een groep gezichten die zichtbaar worden wanneer je de hoes ondersteboven houdt; in de boomtop, in het lichtere gedeelte, zie je minstens zeven gezichten. Door de hoes in andere richtingen te draaien, komen nog meer gezichten tevoorschijn: nabij ellebogen, struiken en de lijnen van de jassen.’
Met wat goede wil, kun je John Lennon en/of George Harrison herkennen in de meest zichtbare figuur. Dat leidt tot speculaties dat de gezichten die van de vier Beatles zouden zijn, plus enkele van hun vrienden. Donovan misschien?
De auteur van het stuk, Michael Ochs, heeft de fotograaf erover aangesproken. ‘Het is typisch Dylan,’ antwoordt John Berg vaag, ‘Erg mystiek.’ Verder wenst hij er niet op in te gaan. ‘Happy Hunting.’
In de jaren negentig schrijft John Bauldie een reeks over de hoezen van Bob Dylan. Daarvoor vraagt hij Berg opnieuw naar de verborgen afbeeldingen. ‘Ik kreeg een telefoontje van Rolling Stone in San Francisco,’ herinnert hij zich. ‘Iemand had kleine gezichten van The Beatles ontdekt en de hand van Jesus in de boomstam. Wel, ik had een proefdruk van de hoes aan de muur hangen. Dus ik nam die af en draaide hem om en ja hoor … Hahaha! Ik bedoel, als je het wou zien, dan zag je het. Ik was net zo verbaasd als ieder ander.’
Op de achterzijde zijn naast de titels van de songs ook de namen van alle medewerkenden afgedrukt, plus een lange parabel, geschreven door Dylan.
In Engeland en de rest van Europa verschijnt de plaat pas weken later: einde januari of zelfs pas in februari 1968.
Merkwaardig genoeg is hierbij de grijze rand omheen de foto aangepast: een soort vaal beige in Engeland en wat sepia-achtig voor het vasteland. In de jaren tachtig volgen nog meer kleurvarianten met een soort fluo-geel als bizar dieptepunt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten