Coming From The
Heart (The Road Is Long) (1978)
Naar literaire maatstaven legt de autobiografie van Keith Richards, Life (2009), het misschien af tegen de
memoires van Dylan, maar op alle andere fronten zijn beide werken van een
vergelijkbaar, meeslepend niveau.
Aantrekkelijk bij beide rocksterren zijn de eigenzinnige woordkeus, de
aandacht voor ritme en klank van de zinnen en op inhoudelijk gebied vooral de
rode draad: de diepe, onvoorwaardelijke, allesoverheersende liefde voor muziek.
Richards onderkent volmondig dat zijn muziekliefde iets neurotisch, iets
obsessiefs heeft:
“Misschien tijdens een zwempartijtje, of als je thuis op het vrouwtje ligt,
maar ergens in je achterhoofd denk je altijd aan een akkoordenreeks of iets dat
verband houdt met een liedje. Wat er ook gebeurt. Zelfs als er op je wordt
geschoten, denk je nog "Ah! Dat is de brug!" En er is niets dat je
ertegen kunt doen; je beseft niet eens dat het gebeurt. Het is volledig
onderbewust, onbewust of wat dan ook. De radar staat aan of je het nou weet of
niet. Je kunt het niet uitschakelen. Je hoort een stukje van een conversatie
aan de andere kant van de kamer: ‘Ik kan
je gewoon niet meer uitstaan’ ... dat is een song. Het stroomt gewoon naar
binnen.”
… heel vergelijkbaar met de woorden die Dylan kiest om te beschrijven hoe
hij altijd met songs bezig is:
“Vaak hoor je gewoon dingen en weet je dat dit de dingen zijn die je in je
song wilt stoppen. Of je ze nu zelf zegt of niet. Het hoeven niet jouw
specifieke gedachten te zijn. Ze klinken gewoon goed en iemand denkt ze. Dat
gaat op voor de helft van mijn werk. Iemand denkt het. Ik weet zeker dat als ik
iets zing, ik het niet alleen maar zing om het zingen. Ik weet dat ik het heb
gelezen. Iemand heeft het gezegd. Ik heb een stem dat horen zeggen.
Een song als Don’t Fall Apart On Me
Tonight valt in die categorie: ‘I’ll take you to a
mountaintop and build you a house out of stainless steel.’ Dat soort dingen
komt gewoon voorbij. Een man stapt uit bed en zegt: praat niet tegen me, het is
tijd om te gaan. Die gedachten komen niet uit mij. Ik heb ze gevoeld, maar ze
zijn niet van mij afkomstig. Ze bestaan al, en ik gebruik ze gewoon.”
(interview met Bill
Flanagan, 1985)
Maar Richards’ buitensporige talent ligt natuurlijk niet op het poëtische
deel van songs, maar puur op het muzikale vlak. En zijn wordingsgeschiedenis
als songschrijver gaat een stuk moeizamer dan die van Dylan, zoals hij met
aantrekkelijke zelfspot en openhartigheid beschrijft. Acht, negen maanden lang
zijn Jagger en hij bezig om een acceptabele song te schrijven, vertelt hij,
voordat ze met “The Last Time” in januari ’65 eindelijk, eindelijk een song
hebben die ze ook aan de andere Stones durven voor te leggen - en dat is
eigenlijk nog niet veel meer dan een rip-off van The Staple Singers’ “This May Be
The Last Time”, dat dan vooral dankzij de lick die Brian Jones toevoegt
memorabel wordt.
Daarvóór, bekent Richards grijnzend, schrijven de Glimmer Twins
afgrijselijke liedjes, met titels als “We Were Falling In Love” en “So Much In
Love”. Sommige van die misbaksels komen bij andere artiesten terecht, die er
zowaar soms nog kleine hitjes uit weten te peuren. Gene Pitney met “That Girl
Belongs To Yesterday”, bijvoorbeeld, en Lulu met “Surprise, Surprise” (met
Jimmy Page op gitaar). Maar meestal leidt het tot een flop of, zoals Keith
sardonisch stelt: “Een bijkomend effect van onze songs was dat het de
concurrentie vleugellam maakte terwijl wij nog geld ervoor kregen ook.” Als
eerste voorbeeld noemt hij Cliff Richard, aan wiens imposante stroom van hits
een eind komt als voor het eerst een Jagger/Richards-song opneemt, het
overigens schitterende “Blue Turns To Grey” - Cliffs eerste single die niet tot
de Top 10 doordringt, maar ergens in de Top 30 blijft steken.
“En toen The Searchers ‘Take It Or Leave It’ deden,
werden zij ook getorpedeerd.”
Keef overdrijft een beetje, maar niet veel. Sir Cliffs Stonesuitstapje is
zijn vierendertigste single en de vijfde die niet de topposities haalt - maar
toch nog nummer 15. En de volgende drie singles in 1966 halen weer ‘gewoon’ de
Top 10.
De single van The Searchers komt 13 april 1966 uit (twee dagen voor Aftermath, waarop de versie van de
Stones staat), als The Searchers al meer dan een jaar geen Top 10-hit meer
hebben gehad. En die laatste grote hit, “Goodbye My Love” in februari ’65, is een
laatste oprisping na de gestage stroom grote hits in ’63 en ’64, na superhits
als “Needles And Pins”, “When You Walk In The Room”, “Love Potion No. 9” en “Sweets For My Sweet”.
Tegen de tijd van dat Stonesliedje zat de carrière van The Searchers dus al
op een dood spoor, maar inderdaad: hierna is het definitief gedaan. “Take It Or
Leave It” haalt nog een schamele 31ste plek, de volgende single komt
niet verder dan 48 en de negentien singles daarna halen geen van alle de
hitparade.
Een laatste album, Take Me For What
I’m Worth (1965) doet het ook niet al te best, maar The Searchers versagen
niet. Met veel live-optredens, Greatest Hits-collecties, een paar
personeelswisselingen en heruitgaven (in 1972 worden de grootste hits
heropgenomen in stereo en met redelijk succes weer uitgebracht) houden de
Merseybeatniks van het eerste uur het hoofd boven water.
In 1979 wordt de tijd rijp geacht voor een comeback; na vijftien jaar nemen
de mannen weer eens een album met nieuw materiaal op. Een succes wordt het
niet, artistiek noch commercieel. Platenmaatschappij Sire valt genoeg te
verwijten - vrijwel geen marketing, gerommel met trackselectie en trackvolgorde
op verschillende persingen - maar The Searchers zelf laten ook steken vallen.
Geweldige songschrijvers zijn de mannen nooit geweest. Ook op deze plaat staan
slechts twee eigen songs - kennelijk alles wat de drie songschrijvers van de
band in vijftien jaar hebben weten te verzinnen. Niet heel verrassend,
trouwens; hun kracht lag altijd al vooral bij het vinden en opleuken van
grootse, onbekende songs. Ongepubliceerde nummers van Jackie DeShannon en
obscure B-kantjes van The Drifters, bijvoorbeeld.
Op deze titelloze comebackplaat proberen ze dat ook. “Back To The War” is
een dan nog onbekende song van John Hiatt (zijn eigen versie zal Hiatt een jaar
later op Two Bit Monsters
uitbrengen), Tom Petty’s “Lost In Your Eyes” kennen de echte fans alleen van
een bootlegopname en is nooit officieel opgenomen door Petty, en van John
David, hitleverancier voor artiesten als Status Quo, Phil Everly, Cliff Richard
en Alvin Stardust, staan er zelfs twee songs op.
Maar helaas: fool’s gold, allemaal.
Het zijn geen geweldige songs en The Searchers hebben geen Steen der Wijzen om
het in echt goud te veranderen.
De uitzondering is de Dylan/Springs-song “Coming From
The Heart (The Road Is Long)”.
Het is de derde song uit de samenwerking van Dylan en Helena Springs, en
misschien wel de beste. In elk geval zo goed, dat Dylan het serieus instudeert,
een keer live speelt en, gezien de drie takes die we van de bootleg Rundown Rehearsals kennen, een tijdje
lang zelfs goed genoeg lijkt te vinden voor een eventuele studio-opname.
The Searchers worden ongetwijfeld aangetrokken door de aparte rijkdom van
deze atypische Dylansong. De opening, en de coupletten überhaupt, beloven een gospelachtige
hymne, in het refrein slaat het lied om naar een soulvolle popballade en The
Searchers doen recht aan die rijkdom. Hun cover opent elegisch en statig, het
refrein heeft de glans van een popjuweeltje en in het vervolg poetsen ze het
gospelkarakter verder op - eerst een geslaagd koor en afsluitend een stomende,
dynamische coda. Geen Mahalia Jackson, maar toch.
De tweede take van “Coming From The Heart” op de Rundown Rehearsals bootleg is prachtig en ademt al diezelfde
gospelsfeer die The Searchers nog vetter aanzetten. Elvisbassist Jerry Scheff
doet - prominent - mee, maar gitarist Billy Cross waagt zich niet aan de fills en licks van Scotty Moore. Opmerkelijk;
Cross is immers een uitstekende
rockabilly-gitarist. Hier kiest hij echter voor een smaakvolle soulbegeleiding
en dito solo, à la Steve ‘Soul Man’ Cropper.
De derde en laatste take is niet echt een take, maar een opname van de
enige keer dat Dylan het lied live speelt, op 31 oktober 1978 in St. Paul. De
inleidende woorden doen vermoeden dat de meester het lied nog steeds hoog heeft
zitten: “This is a new song that we just
wrote a while back. It’s
gonna be recorded, but we'll try it out on you.”
“Het zal nog worden opgenomen”, dus kennelijk staat de song nog op een to-do lijstje. Maar ja, achttien dagen
later gooit iemand in San Diego een zilveren kruisje op het podium en twee
maanden later heeft Dylan de seculiere songs (tijdelijk, gelukkig) afgezworen. “Coming
From The Heart” keert nooit meer terug.
Bij die ene aankondiging in St. Paul zegt Dylan dat “wij het onlangs hebben geschreven”. En ook hierbij denk je dan in
eerste instantie aan tekstuele bijdragen
van Helena Springs - melodisch is het een mooi liedje en daaraan heeft Helena
misschien ook wel haar steentje bijgedragen, maar de tekst is nu eenmaal niet
al te verpletterend.
Een long and winding road is een
nogal uitgekauwd cliché, helemáál als het een beeld voor moeizame levensfase
moet communiceren. Tony Bennets “One For The Road”, The Beatles, “He Ain’t
Heavy, He’s My Brother”, Ian & Sylvia’s “The French Girl” (dat Dylan al in
de Basement zong)… het is een kleine greep, en het is niet erg waarschijnlijk
dat een dichter die in deze periode songteksten als “Where Are You Tonight?”,
“No Time To Think” en “Slow Train” produceert, een zoveelste long and winding road uit zijn pen
schudt.
Om dan nog maar te
zwijgen van onbeholpen versregels als Of all my loves you’ve been the closest / That’s ever been on
my mind of een tenenkrommend couplet als
Please, please give me indication
Stop and talk to me
Like a river that is flowing
My love will never cease to be
Stop and talk to me
Like a river that is flowing
My love will never cease to be
Nee,
daarvan zal ook een Helena Springs een paar jaren des onderscheids later,
gerijpt en wel, vermoedelijk wel denken: mwah.
Het
lied is inmiddels verstoft en vergeten. Covers zijn er verder niet. Keith
Richards zou het eens kunnen doen, op de Elvismanier, en eindelijk die ene
Scotty Moore-lick leren:
“Tot op de dag van
vandaag is er een Scotty Moore-lick die ik maar niet te pakken krijg. En hij
wil het me niet verklappen. Al negenenveertig jaar ontglipt-ie me. Hij beweert
dat hij zich die lick niet kan herinneren. Het is niet dat hij het me niet wil
laten zien, hij zegt alleen: “Ik weet niet welke je bedoelt.” Het zit in
"I’m Left, You’re Right, She’s Gone". (…) En Scotty is een gemene
hond. Hij is erg droog. “Ach jochie, jij hebt nog alle tijd om het uit te
zoeken.” Elke keer als ik hem zie, is het: “En? Kun je die lick nou?”
1 opmerking:
Wat mij betreft zijn de twee lp's die The Searchers maakten voor het Sire label best genietbaar. Zelfs 40 jaar na datum. Powerpop op zijn best. We hoeven het gelukkig niet allemaal met elkaar eens te zijn. Bovendien zijn de complete Sire opnamen nog niet zolang geleden opnieuw uitgebracht. https://www.allmusic.com/album/another-night-sire-recordings-1979-1981-mw0003118564
Grab it while you can.
Een reactie posten