Seven Curses (1963)
De poortwachter van Pontius Pilatus, ene Cartaphilus, is een onaangenaam mens. Als Jezus erlangs moet, aan het begin van de kruisweg, slaat Cartaphilus gemeen hard op diens rug en snauwt dat Hij moet opschieten. “Ik zal gaan,” antwoordt het Lam Gods, “en jij zult wachten tot ik terugkeer.” Met deze vloek veroordeelt Hij de portier (een Jood, in sommige versies een Romeinse centurio) tot onsterfelijkheid; Jezus zal immers pas terugkeren op de Dag des Oordeels.
Het is een populair, apocrief verhaal uit de late Middeleeuwen en het houdt literatoren, hoge geestelijken en zelfs koninklijke kringen bezig tot in de twintigste eeuw. In varianten is de botterik onder meer een Joodse schoenmaker uit de Via Dolorosa, Ahasveros, “de Wandelende Jood”, in een Franse volkssage heet hij Isaac Laquedem, elders Giovanni Buttadeo en Hans Gottschläger, maar altijd is hij een rusteloze, eeuwige zwerver die gestraft is om zijn losse handjes en respectloze bejegening van Christus. Gestraft met onsterfelijkheid, dus.
Er zijn meer verhalen waarin onsterfelijkheid als een verschrikkelijke vloek gepresenteerd wordt (de Vliegende Hollander, bijvoorbeeld), maar nog meer waarin immortaliteit juist begerenswaardig, of op z’n minst prettig is. De tovenaars en elfen in Lord Of The Rings deprimeert het niet, in ieder geval. Graalridders offeren jaren van hun leven om via de Heilige Graal de sterfelijkheid te ontlopen, Alexander de Grote zocht de Fontein van de Eeuwige Jeugd in Azië en zelfs Christus ronselt volgelingen met de belofte van een eeuwig leven.
Dat dubbelhartige van de vervloeking heeft Dylan ook dwars gezeten, zo te zien. Enerzijds is het natuurlijk een aantrekkelijk mystieke, archaïsche doem, maar anderzijds wringt de twijfel: is onsterfelijkheid nu echt zo’n horreur? Dylans oplossing is luguber. De verraderlijke rechter in “Seven Curses” zal niet kunnen sterven, maar ook niet echt leven. Hem wacht een eeuwigheid van gekmakende eenzaamheid, ongeveer zoals de laatste dagen van de kever Gregor Samsa uit Kafka’s Die Verwandlung: zien zonder gezien te worden, horen zonder gehoord te worden, lijden zonder verlicht te worden.
Daarmee geeft de nog jonge dichter een eigen draai aan een overbekend, eeuwenoud verhaal. Child Ballad nr. 95, “The Maid Freed From The Gallows”, Leadbelly’s “Gallows Pole”, Shakespeares Measure For Measure… het verhaal van de jonge vrouw die misbruikt en verraden wordt door een achterbakse rechter (of een beul) in een desperate poging om zichzelf of een geliefde van de galg te redden, bestaat al eeuwen in tientallen varianten. Dylan kent het van Judy Collins, die in die vroege jaren ’60 vaak en graag “Anathea” speelt, dat op zijn beurt weer een bewerking is van het Hongaarse “Féher Anna” (“Witte Anna”). Volgens een bewonderende Collins heeft Dylan haar versie van het lied opgepikt en vervolgens gedaan ”wat hij altijd doet – verbinding zoeken met die innerlijke, onderaardse stroom van het onderbewuste.” Ze drukt zich misschien wat zweverig uit, maar Judy heeft wel een punt. De 22-jarige troubadour is in 1963 al een wandelende encyclopedie van oude folksongs en voelt goed aan wat “Anathea”, die de rechter “dertien jaren bloeden” en ongeneeslijkheid toewenst, nog mist: behalve zo’n mythische verdoemenis van oud-testamentarisch kaliber ook een psychologisch spannendere perspectiefverschuiving naar een vader, die liever wil sterven dan toestaan dat een oude viespeuk zijn dochter zal aanraken.
De muzikale upgrade is minstens zo ingrijpend en tilt Dylans song meteen ver boven de Anathea’s en de Gallows Poles uit. Dylan ziet af van tierlantijntjes en melodische rijkdom, en kiest voor een soundtrack-achtige benadering. Bijna monotoon, een somber doordreinende basbegeleiding en spaarzame, macabere accentjes op de hogere snaren – het is een klankgordijn, een akoestisch decor dat het sinistere gehalte van de thriller versterkt.
Het werkt geweldig en het resultaat is een betoverend lied, maar helaas lijkt de maestro zelf minder content. In 1963 speelt hij het twee keer op de bühne (beide keren in New York), hij neemt, eveneens in New York, een schitterende versie op voor The Times They Are A-Changin’ (die uiteindelijk in 1991 op The Bootleg Series zal komen) en één keertje nog verdwaalt “Seven Curses” op een setlist, bij een vrij obscuur optreden in februari ’65 in New Brunswick, New Jersey – verder dan 36 mijl van Greenwich Village heeft de bard het lied dus nooit gebracht.
Dat hij het voor de plaat verwerpt, valt nog wel te billijken; het past inderdaad niet helemaal naadloos tussen songs als “Hollis Brown” en “Hattie Carroll”. Inmiddels heeft hij er echter al meer dan vijftig jaar niet meer naar omgekeken – en dat getuigt toch wel weer van onbegrijpelijke desinteresse. De wegen van de meester zijn ondoorgrondelijk.
De collega’s weten er ondertussen wel raad mee. Door de decennia heen worden tientallen covers opgenomen en vooral na het succes van The Bootleg Series beleeft het lied weer een fikse herwaardering. Voor de verleiding om het lied muzikaal uitbundiger op te tuigen dan Dylan zelf doet, bezwijkt vrijwel iedereen. Arrangementen kopiëren vaak het Led Zeppelin-model van “Gallows Pole”, met een dramatische, onheilszwangere opening en een omslag naar een nerveus, jachterig, zenuwslopend vervolg, zo rond het derde couplet. Dat past “Seven Curses” minder goed dan “Gallows Pole” – daarin zit immers een lineaire spanningsopbouw. De ene na de andere redder wordt angstig afgewacht, de ene na de andere redder blijkt niet genoeg goud of zilver opgescharreld te hebben om de paardendief te kunnen vrijkopen.
Dramaturgische bezwaren daargelaten levert zo’n interpretatie wél meeslepende versies van “Seven Curses” op; die van Solas (op For Love And Laughter, 2008) en van folk-veterane June Tabor (in 2011 met de Oysterband, Ragged Kingdom) zijn schitterend. Opwindender in ieder geval dan de enkeling die de sobere muziekzetting van Dylan trouw blijft, zoals Andy Hill en Renee Safier op hun Dylantribuut It Takes A Lot To Laugh (2001) - maar ook dat is een bijzonder aantrekkelijke, zij het iets te schone, vertolking.
Seven Curses
Old Reilly stole a stallion
But they caught him and they brought him back
And they laid him down on the jailhouse ground
With an iron chain around his neck
Old Reilly’s daughter got a message
That her father was goin’ to hang
She rode by night and came by morning
With gold and silver in her hand
When the judge he saw Reilly’s daughter
His old eyes deepened in his head
Sayin’, “Gold will never free your father
The price, my dear, is you instead”
“Oh I’m as good as dead,” cried Reilly
“It’s only you that he does crave
And my skin will surely crawl if he touches you at all
Get on your horse and ride away”
“Oh father you will surely die
If I don’t take the chance to try
And pay the price and not take your advice
For that reason I will have to stay”
The gallows shadows shook the evening
In the night a hound dog bayed
In the night the grounds were groanin’
In the night the price was paid
The next mornin’ she had awoken
To know that the judge had never spoken
She saw that hangin’ branch a-bendin’
She saw her father’s body broken
These be seven curses on a judge so cruel:
That one doctor will not save him
That two healers will not heal him
That three eyes will not see him
That four ears will not hear him
That five walls will not hide him
That six diggers will not bury him
And that seven deaths shall never kill him
1 opmerking:
Weer een heel mooie verhandeling over een nummer van Dylan dat elke keer weer mijn hart weet te doorboren, en dan merk ik dat mijn wangen nat zijn, onveranderlijk, onder welke omstandigheden ook. Voor het eerst ergens in 73 toen ik het op de radio hoorde en bedacht, dit is niet hét nummer van Dylan, maar met One Too Many Mornings, Tomorrow is a Long Time en Moonshiner en Spannish Boots of Spannish Leather het rijtje onbetwiste kippevelnummers, maar van die vijf raakt deze mij het meest. Het onrecht, de schoonheid, het sinistere, de indringendheid, voor mij had hij wel op The Times gepast, maar ja, die plaat had dan ook een dubbelaar moeten wezen, hoewel weinig mensen met dat album nog veel op hebben. Voor mij schetsen de out takes en geplaatste nummers een zwart wit landschap van na een verwoestende storm, en het is of dat landschap mijn innerlijk beschrijft al van jongsaf aan, maar het verheft tot iets moois, ondanks alles. Wat een kracht bezaten zijn songs toen al, hoewel ik begrijp dat hij een tijdlang op zoek ging naar meer kleur.
Een reactie posten