Quinn The Eskimo (The Mighty Quinn) (1967)
In een hotelkamer in New York, fabuleert ene Joe uit Minneapolis op songfacts.com, loopt een feestje van de mannen van Grateful Dead uit de hand. Dylan is daar ook en amuseert zich over de klachten van een andere beroemde hotelgast: de acteur Anthony Quinn. Ziedaar de inspiratiebron voor het lied. De Grateful Dead is in de zomer van ’67 nog onbekend voor Dylan (hun eerste, weinig opzienbarende LP is dan net drie maanden uit), maar dat is een hinderlijk weetje dat Joe maar liever niet vermeldt. Jerry uit Poughkeepsie weet het beter: dit gaat natuurlijk over de pretbederver Sheriff Larry Quinlan, die de LSD-goeroe Dr. Timothy Leary in 1966 arresteerde. En dit zijn nog maar twee van de vele ietwat wanhopige interpretatiepogingen die circuleren.
De nonsensicale, uitgelaten tekst van “Quinn The Eskimo” is een magneet voor Dylanduiders met crypto-analytische ambities, zoveel wordt wel duidelijk bij een rondje langs de commentaren op dit lied. Dat Dylan zelf bij herhaling heeft verklapt dat dit lied echt nergens over gaat, wordt daarbij liefst genegeerd, en soms ontkend. Uiteraard kunnen ook ónbewuste uitingen van de dichter een verhaal vertellen of een boodschap onthullen, maar in dit geval lijken verborgen betekenissen toch wel erg vergezocht.
“Geen idee waarover dit gaat,” verklaart Dylan in het boekje bij Biograph (1985), “ik denk dat het een soort kinderrijmpje is.” En in een oud interview met John Cohen in 1968, kort na de Big Pink-dagen dus, bevestigt hij dat er vast wel een link zal zijn met die Eskimo-film met Anthony Quinn (bedoeld wordt The Savage Innocents uit 1960, waarin Quinn inderdaad een Eskimo speelt), maar: “Ik heb die film nooit gezien.” Het zal er toch wel iets mee te maken hebben, dringt de journalist aan. Natuurlijk, zegt Dylan. “Je hoort soms toevalig iets. Ik herinner me dat die frase langskwam, ik geloof dat iemand zat te praten over Quinn The Eskimo. ”
In Chronicles duikt de songtitel ook weer even op, wederom in verband met een film. Gedurende de opnames voor Oh Mercy (1989) loopt Dylan in New Orleans langs een bioscoop waar The Mighty Quinn gedraaid wordt, een Jamaicaanse thriller met Denzel Washington in de hoofdrol als de machtige Xavier Quinn, een detective die misdaden oplost. “Grappig,” schrijft Dylan, “dat was precies zoals ik me hem had voorgesteld toen ik het lied schreef” – waarmee hij, heel dylanesque, opeens weer impliceert wél te weten waarover het lied gaat. Enig literair handwerk is er ook wel aan te pas gekomen, zoveel zij toegegeven. In elk refrein contrasteert een antithese met het voorafgaande couplet (despair/joy, on a limb/gonna run, no sleep/doze), er is een ijzeren rijmschema en de woordkeus suggereert in ieder geval een diepere betekenis. De halve verwijzing naar Noach (scheepsbouw, duiven) past wel bij Dylan’s vloed-fascinatie, waaraan hij op meer Basement-sessies lucht geeft (“Down In The Flood”, “Tupelo”, “Big River”), maar verdere pogingen om een boodschap of een verhaal te vinden worden ridicuul – het zit er gewoon niet in.
Manfred Mann komt eer toe. Tijdens een luistersessie waarbij tracks van de ongepubliceerde Basement Tapes aan een select clubje musici worden geopenbaard, is hij de enige die de potentie in de rommelige en rammelende twee minuten van Quinn onderkent. Dylan is niet op zijn best, op deze opname. Muf en plichtmatig klinkt het, de meester dreint zelfs enigszins. Manfred Mann perst het lied echter in een strak, poppy arrangement en blaast het coupletje op tot stadionwaardige meezingproporties. Zanger Mike D’Abo, die eigenlijk “This Wheel’s On Fire” wilde kiezen, heeft moeite om te verstaan wat Dylan zingt, en vlucht noodgedwongen naar een fonetische klanknabootsing van hetgeen hij meent te verstaan, Klaus Voormann, de Duitse bassist, blaast het inmiddels karakteristieke riedeltje op de fluit en de wereldhit is klaar (1968) – en inderdaad, verscheidene sportclubs laten de kraker jarenlang door het stadion schallen.
Zelf lijkt Dylan er vrede mee te hebben dat het lied naar de catalogus van Mann verhuist. Het verschijnen op de setlist van Wight, 1969, zal een kadootje voor het Engelse publiek zijn geweest. Die uitvoering verschijnt ook op Self Portrait en op Greatest Hits Vol. II, maar hij laat het lied 33 jaar rusten en speelt het pas weer in 2002 (vier keer) en 2003 (een keertje, wederom in Engeland).
Anderen zijn enthousiaster. Grateful Dead speelt het vaak in de toegift (59 keer), voor Manfred Mann’s Earth Band is het zelfs de meestgespeelde song en de lijst met covers is eindeloos.
Het merendeel van de covers adopteert dankbaar het feestgedruis van Mann’s insteek. En hebben dan ook weinig meerwaarde, hoewel de metal-aanpak van de Zwitserse rockers van Gotthard (2003) wel ludiek is. De sobere, folky versie van Kris Kristofferson op Chimes Of Freedom (2012) is dan nogal een verademing. Paul Weller probeert, samen met Sam Moore en Amy Winehouse, “Quinn” in een soul-jasje te steken, maar struikelt ook al over het non-stop party-gehalte van het meezingrefrein. Dan is Manfred Mann’s eigen herziening, met de Earth Band, toch het meest onderscheidend. De bekendste staat, live met overdubs, op de hit-LP Watch (1978). Verguisd onder de Dylanfans, maar Manfred speelt zijn hit bij elk optreden sinds 1971 tot op de dag van vandaag, en blijft variëren. De lange, uitgesponnen versies ontaarden soms in geïmproviseerde jazzrock, dan weer in gierende hardrock of gedragen, pompeuze symfonische rock, maar steevast brengt de band het lied weer ‘thuis’; uit de chaos piept het vertrouwde refreintje weer naar boven, en een opgelucht publiek mag - soms a capella - galmend de woorden invullen. Wat we er verder ook van kunnen vinden: Manfred Mann verbouwt het haperende, licht bizarre, onooglijke niemendalletje uit de Basement Tapes tot een onverwoestbaar monument in de popgeschiedenis.
Quinn the Eskimo (The Mighty Quinn)
Ev’rybody’s building the big ships and the boats
Some are building monuments
Others, jotting down notes
Ev’rybody’s in despair
Ev’ry girl and boy
But when Quinn the Eskimo gets here
Ev’rybody’s gonna jump for joy
Come all without, come all within
You’ll not see nothing like the mighty Quinn
I like to do just like the rest, I like my sugar sweet
But guarding fumes and making haste
It ain’t my cup of meat
Ev’rybody’s ’neath the trees
Feeding pigeons on a limb
But when Quinn the Eskimo gets here
All the pigeons gonna run to him
Come all without, come all within
You’ll not see nothing like the mighty Quinn
A cat’s meow and a cow’s moo, I can recite ’em all
Just tell me where it hurts yuh, honey
And I’ll tell you who to call
Nobody can get no sleep
There’s someone on ev’ryone’s toes
But when Quinn the Eskimo gets here
Ev’rybody’s gonna wanna doze
Come all without, come all within
You’ll not see nothing like the mighty Quinn
2 opmerkingen:
Weer heel informatief en mooi geschreven, maar, en dat is juist zo leuk, je doet gooit er wat stellingen tegen aan die roepen om weerwoord... Dat je het nonsensicale benadrukt is terecht, al schuilt daarachter de Lewis Carrol associatie en dan speelt er toch altijd meer... En juist dat wordt in die vreemd slaperige, of is het dromerige, versie van Dylan benadrukt... Nee, voor mij is het niet het feestnummer dat er van gemaakt is in de covers (de Wight versie incluis), de Basement uitvoering is voor mij een perfecte beschrijving van het gevoel op het eind van een feest, de lichte dreiging, de verwondering over wat al aan het uitblussen is, het ochtendgloren met een krankzinnig tintje. Wanneer je naar huis wankelt. Een meesterwerkje!
Good point, Hans.
Ik geloof dat mijn eerste kennismaking met Quinn op een James Last-plaat van m'n ouders stond, dus ik ben voor het leven verminkt, vrees ik.
Een reactie posten