Million Dollar Bash
(1967)
Het meest beruchte miljoenenbal van de afgelopen decennia is het feestje
dat niet doorging: het Fyre Festival op
de Bahama’s, op het paradijselijke eilandje Great Exuma. De mislukking is
spectaculair. In de aanloop naar het luxueuze, decadente, meerdaagse ‘Festival
Van De Eeuw’ worden social media
influencers als Kendall Jenner
betaald (en niet misselijk, blijkt bij de rechtszaak: $ 275.000,-) om het feest
te promoten en dat werkt: kaartjes voor duizenden dollars worden grif verkocht.
28 April 2017 moet het dan losbarsten, maar het wordt een debacle. Het terrein
is niet klaar, de riante, duurbetaalde onderkomens zijn tenten, er is
onvoldoende voedsel en water, de topartiesten zijn niet gecontracteerd en de
overhaaste afgelasting, op Dag Eén, leidt tot apocalyptische, Lord Of The Flies-achtige toestanden
rond het vliegveldje: tot overmaat van de ellende krijgt de organisatie het
niet voor elkaar om iedereen weer terug naar huis te laten vliegen.
De nasleep is al net zo sensationeel. Miljoenenclaims, rechtszaken,
gevangenisstraffen… in januari 2019 verschijnen, onafhankelijk van elkaar,
vrijwel tegelijkertijd twee documentaires over deze zeperd (Fyre Fraud en op
Netflix Fyre: The Greatest Party That
Never Happened), die beide moeite hebben om de veelheid aan tumult tot een
overzichtelijke reconstructie terug te brengen.
Op de voorafgaande avond, als er al flink wat gasten zijn gearriveerd,
wordt een ‘spontaan strandfeest’ georganiseerd, waarbij opgetrommelde leden van
een lokaal bandje voor de muziek moeten zorgen. Ze blijven, noodgedwongen,
urenlang doorspelen en zijn uiteindelijk de enige act van het festival. De
setlist is niet bekend. Maar Million
Dollar Bash zou de voor de hand liggende keus zijn geweest. Met profetische
waarde zelfs, alleen al in de openingsregels:
Well, that big dumb blonde
With her wheel in the gorge
And Turtle, that friend of theirs
With his checks
all forged
Aan domme blondjes geen gebrek, daar op Great Exuma, de wheel in the gorge kan zo maar een originele
metafoor voor het ontsporen van een evenement zijn en Turtle die cheques vervalst is dan organisator McFarland die in
oktober 2018 wegens miljoenenfraude tot zes jaar cel wordt veroordeeld.
Het miljoenenfeestje van Dylan en de jongens van The Band, daar in die
kelder van de Big Pink in West
Saugerties, is gelukkig heel wat minder opgepompt, stukken veelkleuriger en
sowieso veel geslaagder. En volijker.
Althans, Dylan en The Band vinden het kennelijk een novelty song, een cabaretachtig liedje dat drijft op humor. In zijn
autobiografie (Testimony, 2016)
vertelt Robbie Robertson dat hij even weg was voor een paar boodschapjes en dat
de overige mannen in de tussentijd “Yea Heavy And A Bottle Of Bread” en
“Million Dollar Bash” hebben opgenomen.
“We rookten een joint en lachten onszelf kapot om die opnames. Bob zei:
‘Okee, wie zou deze liedjes kunnen doen?’ We opperden van alles en iedereen,
van Brook Benton tot Marty Robbins. ‘Nee… wat dacht je van Little Jimmy
Dickens,’ bood ik aan.
Garth liet zijn orgel toeteren en fluiten.”
Garth liet zijn orgel toeteren en fluiten.”
Niet helemaal navoelbaar is de link met Marty Robbins en met Brook Benton
(vanwege “Boll Weevil” misschien?), maar Little Jimmy Dickens, de kleine
countrygrootheid die naam maakt met humoristische liedjes als “May The Bird Of
Paradise Fly Up Your Nose” en “Truck Load Of Starvin’ Kangaroos” is inderdaad
wel een kandidaat voor een novelty song.
Maar ja – zijn dit wel novelty songs?
Beide songs hebben kop noch staart, ontberen een pointe, en missen ook een
andersoortige klapper, zoals een dialoog met rare stemmetjes (“What’s The Use
Of Getting Sober”) of gestotter (“K-K-K-Katy”) of dwaze geluidseffecten (“Beep
Beep”) – Little Jimmy had vermoedelijk vriendelijk bedankt.
.
Robertson’s associatie is waarschijnlijk geïnspireerd door de twee
verwijzingen in “Million Dollar Bash”, de verwijzingen naar “Yakety Yak” en
“Along Came Jones”, twee bekende novelty hits van The Coasters, beide
geschreven door de grootmeesters Leiber en Stoller, overigens.
Die verwijzingen rechtvaardigen het stempeltje ‘novelty’ echter niet. Net
als Yea Heavy is de tekst van
“Million Dollar Bash” een pointeloze opeenstapeling van zinledige, nonsensicale
observaties, losjes bijeengehouden door een stokregel en een refrein. Wel
slaagt de dichter Dylan er weer in om epiek te suggereren; het lied lijkt een verslag van een feest dat gaandeweg
uit de hand loopt. ‘Iedereen zal er zijn,’ belooft het eerste couplet,
tussendoor wijst de dichter naar gasten als Turtle
en Silly Nelly op een toon alsof
iedereen wel weet wie dat zijn en hij vermeldt, net als in bijvoorbeeld
“Clothes Line Saga” banaliteiten (‘Jones bracht het vuilnis weg’, ‘Ik keek op
mijn horloge’) die door het enkele vermelden ervan symboliek of diepgang
suggereren – die er niet is, natuurlijk.
Net als bij Yea Heavy boeit dan
wel weer het creatieve proces: waarvandaan ontspringen die halfbekende zinnen,
de namen, de beelden?
Deels uit de taal zelf, zo te zien. De associatieve geest van de taalvirtuoos
Dylan springt binnen zo’n slenterend couplet vanzelf van alliteratie naar rijm
naar alliteratie: checks – cheese – chunk
– cash – bash, bijvoorbeeld, zoals elke zesde regel alleen maar gedicteerd
wordt door de restrictie dat er gerijmd moet worden op bash. En dat leidt tot emptied
the trash of then push and then crash.
Moeilijker herleidbaar zijn inhoudelijke opvallendheden, zoals die namen. Silly Nelly? ‘Nelly’ is een vrijwel
uitgestorven naam in de Verenigde Staten; volgens de Social Security Administration komt de naam al sinds 1900 niet meer
voor in de Top 1000 van populairste namen. Literair schijnt de naam ook al niet
te inspireren. Weinig Nellies. De vertelster in Wuthering Heights (1847), huishoudster
Nelly, wordt een keertje silly genoemd
(door hoofdpersoon Cathy; you’re silly,
Nelly), maar het is niet erg waarschijnlijk dat Dylan zich door die roman
heeft heen geworsteld, laat staan dat het een blijvende invloed op zijn creatieve
ader zou hebben.
In songs ja, in liedjes leeft de naam wel voort. Vooral in oude liedjes,
overigens. “Nelly Bly” bijvoorbeeld, van de Dylan van de negentiende eeuw,
Stephen Foster, dezelfde Nelly die
nog even langskomt in “Frankie And Johnny” (There
sat her lover man Johnny / Makin’ love to Nelly Bly). En Dylan kan
ongetwijfeld ook meezingen met Shel Silversteins “Hey Nelly Nelly”.
Dat lied kent hij in ieder geval van Judy Collins, die het zingt op haar
derde album (met de sprankelende titel Judy
Collins #3). Collins neemt die plaat maart 1963 op en bezorgt de jonge
Dylan rooie oortjes door diens “Masters Of War” en “Farewell” te coveren. Die
plaat opent voorts met “Anathea”, het lied dat Dylan zal verbouwen tot het
meesterlijke “Seven Curses”, en bevat Judy’s versies van “Deportee” en “The
Bells Of Rhymney”- liedjes die Dylan later, onder andere in The Basement, ook
zal spelen. Judy Collins #3 en
daarmee “Hey Nelly Nelly”, zoveel is
wel duidelijk, zit wel onder Dylans huid.
Maar Nelly zat er al eerder,
blijkt uit de Gaslight Tapes, de
opnames uit oktober ’62 van Dylan in het Gaslight
Café, New York. Dylan speelt het aloude “The Cuckoo Is A Pretty Bird” (ook
wel “The Evening Meeting”, of “The Coo Coo Bird”, of “Going To Georgia”, en nog
wel een stuk of wat titelvarianten), dat hij kent van de uitvoering van
Clarence Ashley. En daarin verandert de lieddichter, zonder duidelijke reden, de versregel So I can see Willie / As he goes on by in So I can see Nelly / As she goes on by.
Maar het houdt niet over – noch in Dylans oeuvre (één Nellie nog, in “Wanted Man”), noch in liedjes überhaupt. Niet te vergelijken met de hoeveelheid Mary’s (en de varianten Marie, Maria, Rosemary en Rose Marie), bijvoorbeeld.
Maar het houdt niet over – noch in Dylans oeuvre (één Nellie nog, in “Wanted Man”), noch in liedjes überhaupt. Niet te vergelijken met de hoeveelheid Mary’s (en de varianten Marie, Maria, Rosemary en Rose Marie), bijvoorbeeld.
Dylanesque, tot slot, zijn de achteloos ingestrooide catachreses, de abusio’s, de vertrouwd klinkende
woordcombinaties die niettemin volstrekt origineel, of gewoon onjuist, zijn. The louder they come, the harder they crack is er
zo een, en I get up in the mornin’ but
it’s too early to wake (‘to wake up’, zou dat moeten zijn). We kennen de
stijlfiguur uit de gloriejaren ’65-’66, als sterkhouders van poëtische
explosies als “Farewell Angelina” en “It’s All Over Now, Baby Blue”, maar op
een lome namiddag in de nazomer van 1967 schudt de bard ze ook nog met
kennelijk gemak, ongekunsteld improviserend, uit zijn mouw.
Het liedje is populair. “Million Dollar Bash” zit in de grabbelton waaruit
de Britse geluksvogels als Manfred Mann (“Quinn The Eskimo”) en Brian Auger and
the Trinity (“This Wheel’s On Fire”) mogen grabbelen, en Fairport Convention
gaat aan de haal met het feestnummer. Bassist Ashley Hutchings, die overigens
in 1988 de allermooiste versie van Dylans verworpen meesterwerkje “Angelina”
zal opnemen, herinnert zich zesendertig jaar later die eerste kennismaking,
ergens in een Londens kantoortje, met die selectie van Basement Tapes:
“Het grootste deel van de band ging erheen. Daar zaten we,
in een kringetje, en we zetten die white-label
vinyl kopieën op. En uit de speakers kwam die rare mengelmoes van stijlen en
lijzige teksten. Het klonk ondergronds, op de een of andere manier, een bizarre
mantel van gekte overdekte de liedjes. We vonden het geweldig. Als het had
gekund, hadden we alle liedjes gecoverd.”
(The Observer, 20 juni 2004)
(The Observer, 20 juni 2004)
Maar ze moeten kiezen, en zo wordt uiteindelijk “Million Dollar Bash” een
van de prijsnummers van de prachtige plaat Unhalfbricking.
Het lied is ook een blijvertje op de setlist; de Cropredy-uitvoering van 1997 is onweerstaanbaar.
Iets eerder komt de cover van Stone Country uit, de eerste band van
countryrockpionier Steve Young, kort voordat hij als solo-artiest zijn
onsterfelijke “Seven Bridges Road” schrijft. Behalve een enkele, erg leuke LP (Stone Country) brengt de vergeten band
in 1968 ook vier singles uit, waarvan eentje een ‘Basement-single’ is: “This Wheel’s On Fire” (mei ’68). Het B-kantje
is een bijzonder leuke, Buffalo Springfieldachtige versie van “Million Dollar
Bash” – beide songs staan in 2007 als bonustracks op de heruitgave van dat
enige album.
Net zo’n charmante psychedelische jaren 60-allure heeft The Mixed Bag –
alweer een B-kantje, nu van de terecht vergeten, door Tim Rice geproduceerde single
“Potiphar” uit de Andrew Lloyd Webbermusical Joseph And The Amazing Technicolour Dreamcoat (1969)
Gunga
Din, The Beards, Crust Brothers… het lied blijft ook in de eenentwintigste eeuw
populair en eigenlijk is elke cover wel leuk. Een van de allerleukste uit deze eeuw staat
op het sympathieke Garth Hudson Presents
A Canadian Celebration Of The Band, op de heruitgave in 2011, de versie met
Steve Leckie en Thin Buckle. En wat klinkt zo’n Canadian Celebration in Garth Hudson’s schuur dan toch oneindig veel
feestelijker dan een Fyre Festival op de Bahama’s.
Fairport Convention: https://www.youtube.com/watch?v=eYKam7ccYp4
The
Mixed Bag: https://www.youtube.com/watch?v=SdYzgJr9Lr4
Stone
Country: https://www.youtube.com/watch?v=5NoCCPw5y6Q
Garth
Hudson’s Canadian Celebration: https://www.youtube.com/watch?v=WDqxzavvoK0
Geen opmerkingen:
Een reactie posten