Subterranean Homesick Blues (1965) - door Jochen Markhorst


Subterranean Homesick Blues (1965)

In het Aquarium Drunkard interview van september 2019 heeft Rob Stoner wel het een en ander te zeggen over Martin Scorsese’s The Rolling Thunder Revue: A Bob Dylan Story, dat kort daarvoor op Netflix is verschenen. Bij alle artistieke vrijheid die hij Scorcese en Dylan gunt, en bij alle waardering die hij heeft voor het fictiegehalte van de ‘documentaire’ (“the fantasy scenario is more fun than the actual deal”), het stoort hem tóch dat een belangrijke motor als Jacques Levy wordt genegeerd. Levy, verklaart Stoner, was verantwoordelijk voor het succes van de tournee, “meer dan enig ander individu.” En hij zegt het niet, maar ergens kriebelt vast ook wel de teleurstelling dat er slechts een mager spotlicht op hemzelf valt - hoewel hij volgens logboekschrijver Sam Shepard wel degelijk “the brains behind the operation in Dylan’s band” is.

Rob Stoner heeft recht van spreken, niet alleen omdat hij the brains, een muzikale leider tijdens de Rolling Thunder Revue is. Hij treedt jarenlang op met Dylan, speelt bas op Desire, is de officieuze bandleider van de wereldtournee van ’78, en is een van de weinigen die Dylans song mag omgooien (de rockaanpak van “A Hard Rain’s A-Gonna Fall” op Hard Rain is van hem, bijvoorbeeld).
Die tijd met Dylan is maar een van de vele hoogtepunten uit zijn rijke carrière. Stoner zingt en speelt gitaar, bas of piano met Link Wray, Bruce Springsteen, Don McLean (hij speelt de bas op “American Pie” - bij de credits staat hij onder zijn werkelijke naam, Bob Rothstein), Carl Perkins, Joni Mitchell, Eric Clapton, met alle ex-Band-leden, en wie niet al.
Én met Chuck Berry.

Het fenomeen Chuck Berry, de grootvader van rock ‘n’ roll én van rap, de “Shakespeare of rock and roll” (Dylan) en de architect van elke lick die Keith Richards ooit heeft gespeeld, is een rode draad in Dylans carrière. Van zijn eerste schoolbandje, via zijn eerste elektrische single “Mixed-Up Confusion” (1962) tot en met songs als ”Thunder On The Mountain” (Modern Times, 2006), “Shake Shake Mama” en “Forgetful Heart” (Together Through Life, 2009): Chuck Berry resoneert al zo’n zestig jaar door Dylans repertoire.
De enige man die zowel bij Berry als bij Dylan in de band heeft gespeeld is Rob Stoner, dus enige autoriteit kan hem niet worden ontzegd. Toch lijkt hij in datzelfde Aquariuminterview helemaal ernaast te zitten als hij verklaart:

„Chuck Berry’s songteksten waren super hip. "Subterranean Homesick Blues" is feitelijk niet meer dan een herschreven versie van "Maybellene". Zelfde beat, zelfde idee, zelfde non-stop woordenstroom. Naarmate de vorm verder evolueerde werd het misschien allemaal wat woordrijker, maar in feite zijn de principes uit die begindagen dezelfde principes die nog steeds gelden.”

"Maybellene"? Goed, het belang van "Maybellene" kan eigenlijk niet worden overschat. Het is Berry’s eerste single en eerste hit, volgens Rolling Stone het startpunt van rock ‘n’ roll überhaupt, en het is misschien ook wel de eerste single met het complete pakket: een scherpe, gemene gitaar aan het stuur, kleine band, opwindende sound en een tekst over auto’s, meisjes en ontrouw.  Overigens deels een remake van de Western swinghit van een van Dylans andere grote idolen, Bob Wills en zijn Texas Playboys, van diens "Ida Red".

Maar van "Maybellene" een lijntje naar "Subterranean Homesick Blues" leggen wordt lastig. Een betere kandidaat zou dan nog "Nadine (Is It You?)" zijn, hoewel dat lied volgens de man zelf inderdaad een soort van voortzetting van "Maybellene" is.
Chuck Berry schrijft "Nadine" in de gevangenis, en het is het eerste lied dat hij opneemt als hij weer een vrij man is, in november ’63 (dezelfde sessie die ook "You Never Can Tell" voortbrengt, trouwens). In de Britse Melody Maker van 14 november 1964 doet hij naar aanleiding van zijn recente liedjes wat wegwerperig over zijn songschrijftalenten:

“Ik heb mijn oude tophits genomen en een beetje veranderd. Ik nam Maybellene en daarvan maakte ik Nadine. Schooldays herschreef ik tot No Particular Place To Go. Dat doe ik liever dan dezelfde songs met een modernere beat herhalen.”

Vandaag de dag is het moeilijk voor te stellen, maar al in 1964 denkt Chuck Berry dus dat zijn tijdloze klassiekers "Maybellene" en "Schooldays" gedateerd zijn en eigenlijk een moderner jasje nodig hebben. Time is a jet plane, zullen we maar zeggen.
Maar Berry doet zichzelf tekort. "Nadine" heeft hoogstens eenzelfde thema (jongen jaagt kansloos achter een mooie meid aan), maar is verder beslist niet een “herschreven Maybellene”. Literair is het nog wat sterker, met die Shakespeariaanse kwaliteit van briljante metaforen (“I was campaign shouting like a Southern diplomat”) en de Dylaneske, taalverliefde, beeldende kracht (“I saw her from the corner when she turned and doubled back / And started walkin' toward a coffee colored Cadillac).

Hoe dan ook - noch "Maybellene", noch "Nadine" leveren de blauwdruk voor "Subterranean Homesick Blues"; behalve snufjes "You Can’t Catch Me" (waaruit Lennon later "Come Together" zal distilleren), is het natuurlijk vooral "Too Much Monkey Business" uit 1956, Berry’s vijfde single. Daarover zijn vriend en vijand het wel eens, en ook de bard zelf erkent de schatplichtigheid. In het boekje bij Biograph (1985) noteert Cameron Crowe Dylans vluchtige analyse probably "Too Much Monkey Business" is in there somewhere en in 2003, in het interview met Robert Hilburn in Amsterdam, voegt hij daaraan nog een detail toe:

It’s from Chuck Berry, a bit of Too Much Monkey Business and some of the scat songs of the 40s.

De beat, de licks en het rappen (avant la lettre) lijken weliswaar allemaal bij Berry vandaan te komen, maar muziekhistoricus Dylan onderscheidt terecht dat de rapcomponent al wat ouder is; zowel Chuck Berry als Dylan lenen die onderscheidende aanpak van de “scat songs of the 40s”.

Helemaal academisch correct verwoordt de dichter het niet. Althans, het is onwaarschijnlijk dat Dylan werkelijk de scats van Louis Armstrong, Cab Calloway of Ella Fitzgerald bedoelt - dat zijn immers betekenisloze, gezongen imitaties van solo-instrumenten, loopjes en coloraturen. “Be-bop-be-doo-be-doo-be-doo” en “shoo-be-doo-be-woo”… laten we blij zijn dat Dylan zich daaraan niet waagt.
Vermoedelijk doelt de bard op de overdrive waarnaar vooral in de jaren 40 en 50 sommige jump blues noveltysongs doorschakelen, het spervuur van woorden waarmee coupletten over de hoofden van de luisteraars worden gemitrailleerd. Qua ritmiek komen bijvoorbeeld Cab Calloways "Jumpin’ Jive", maar vooral Louis Jordans "I Want You To Be My Baby" in de versie van Louis Prima en Gia Maione aardig in de buurt (hoewel de hitversie van Georgia Gibbs en/of die van Lillian Briggs uit 1955 misschien dieper onder Dylans huid zit).

Van David Hajdu, de schrijver van het rellerige Positively 4th Street - The Lives and Times of Joan Baez, Bob Dylan, Mimi Baez Fariña and Richard Fariña (2001) is de vondst dat Dylan inhoudelijk uit een song van The Weavers heeft geput, uit "Taking It Easy", geschreven door Woody Guthrie en Pete Seeger, en dan vooral het derde couplet:

Mom is in the kitchen, preparing to eat
Sis is in the pantry looking for some yeast
Pop is in the cellar mixing up the hops
And Brother's at the window, he's watching for the cops

… waarvan ook echo’s in "Tombstone Blues" zijn te horen, natuurlijk.

"Subterranean Homesick Blues" markeert op meer fronten de Eerste Grote Kentering in Dylans carrière. Thematisch is de omslag misschien minder dramatisch dan de bekering tot elektrisch versterkte muziek en tot venijnige rock ‘n’ roll, maar als de eerste grote schokgolven zijn weggeëbd, mag de herstelde luisteraar ook opvallen: dit is grotestadspoëzie, urban poetry. Geen pastorale verlangens naar een lieve meid in de North Country, geen provinciale hobo’s die down the highway zwerven, natuurlyrische impressies van flikkerende vrijheidsklokken en geen motorpsychische nachtmerries op het platteland - dit is een kaalgeslagen, expressionistische eruptie op de cadans van een schuddende metrotrein. Dit is niet de dichter van "To Ramona" en "One Too Many Mornings".

Nieuw zijn bijvoorbeeld de opstapelingen van korte imperatieven. Look out, get sick, get well, ring bell, write braille, get born… in totaal geeft de dichter negenendertig korte bevelen, in een oplopende frequentie: twee in het eerste couplet, zes in het tweede, veertien in het derde en zeventien in het laatste couplet.
Dylan heeft de kracht daarvan afgekeken van zijn devote fan Allen Ginsberg, bij wie hij onder andere collaborative poems als "Pull My Daisy" aantreft (gedichten die hij eind jaren veertig samen met Jack Kerouac en Neal Cassady schrijft):

Rob my locker
lick my rocks
leap my cock in school
Rack my lacks
lark my looks
jump right up my hole
Whore my door
beat my boor
eat my snake of fool
Craze my hair
bare my poor
asshole shorn of wool 

… is het vierde couplet. Het gedicht, waarvan de drie dichters om de beurt een regel schrijven, bestaat uit vijf vergelijkbare coupletten: opstapelingen van korte imperatieven, inhoudelijk absurd.
De stijlfiguur bevalt Dylan - hij zal nog vaker erop terugvallen ("Yea! Heavy And A Bottle Of Bread", "I’ll Be Your Baby Tonight", "Baby Won’t You Be My Baby"). De reverence naar Kerouacs The Subterraneans hangt ongetwijfeld met Dylans dankbaarheid voor deze kunstgreep samen.

Een tweede inspiratiebron heeft hij wellicht ook aan Ginsberg te danken. Met een voetnoot, met de laatste zes versregels, verklapt hij die bron ook vrij expliciet:

Don’t wear sandals
Try to avoid the scandals
Don’t wanna be a bum
You better chew gum
The pump don’t work
’Cause the vandals took the handles

… wat knipoogt naar het einde van Robert Brownings "Up At A Villa  - Down In The City" (uit de bundel Men And Women, 1855):

Look, two and two go the priests, then the monks with cowls and sandals,
And the penitents dressed in white shirts a-holding the yellow candles;
One, he carries a flag up straight, and another a cross with handles.
And the Duke's guard brings up the rear, for the better prevention of scandals

… Brownings ode aan de grote stad, aan de geneugten van het leven in de urbane jungle. Meer nog dan die rijmwoorden wordt Dylan vermoedelijk geraakt door de vorm - de dramatische monoloog, de stijlvorm waarbij het hele gedicht uit een monoloog van een enkele persoon (niet de dichter zelf) bestaat. Eventuele gesprekspartners of geadresseerden zijn enkel indirect af te leiden, uit de inhoud van de monoloog. Ideaal voor de dichter met een voorliefde voor keeping things vague.

Browning, Ginsberg, Kerouac, Woody Guthrie, Pete Seeger, Louis Jordan en Chuck Berry… áls de Dylan van 1965 al in een hokje valt te plaatsen, komt postmodern toch wel het meest in de buurt. En, heel passend, latere kunstenaars verwerken "Subterranean Homesick Blues" ook weer heel postmodern, intertekstueel en parafraserend, in hun werk: Elvis Costello ("Pump It Up"), U2 ("Get On Your Boots"), R.E.M. ("It’s The End Of The World As We Know It"), Radiohead ("Subterranean Homesick Alien")…
Daaruit vallen genoeg veelzeggende conclusies te trekken, maar nooit zo veelomvattend als de observatie van Jakob Dylan, geciteerd in het New York Timesinterview met Anthony DeCurtis, mei 2005:

“Als ik naar ‘Subterranean Homesick Blues’ luister, sta ik te swingen, net als jij.”







Louis Prima / Gia Maione - I Want You To Be My Baby


The Weavers - Taking It Easy

2 opmerkingen:

Frans zei

In dit rijtje mag Weird Al Yankovic niet ontbreken.
https://youtu.be/gAfIikFnvuI

Anoniem zei

Slim Gaillard, die het bebopjazz idioom zo'n beetje heeft uitgevonden, lijkt me ook een invloed, en Dylan zelf zegt ook gek op de man zijn muziek en woordimprovisaties te zijn geweest...
groet hans altena