Gouverneur Ronald Reagan van Californië doet enthousiast mee, met het ludieke idee van een agent uit Long Beach. De militante Black Panthers noemen politieagenten eind jaren ’60 consequent pigs en dat scheldwoord begint ingeburgerd te raken. Officer Bernie Frydman gelooft in reverse psychology, verzint het acroniem Pride-Integrity-Guts-Service en initieert een “Pigs Are Beautiful”-campagne met vriendelijke vrolijke varkentjes op stropdassen, buttons, dasspelden, manchetknopen en posters. “I like it,” verklaart zijn baas, de toekomstige president Reagan en hij verschijnt een paar weken lang met een verguld varkentje als dasspeld bij persconferenties en televisie-optredens.
De doorzichtige poging om er een geuzennaam van te maken haalt weinig uit. De officers zijn niet plotseling proud to be a pig en tot vandaag is pig nog net zo beledigend en net zo populair als in 1968. Populairder nog; het is ondertussen overgeslagen naar alle Engelstalige landen.
In zijn brievenverzameling, de bestseller Soledad Brother, is Black Panther George Jackson ook niet bepaald terughoudend: de brave dienders van Hermandad worden 117 keer met het gehate schimpwoord aangeduid (twee keer met “policeman”, dertig keer met “cop”).
Nu verdient George Jackson ook wel enige consideratie, als hij wat minder genuanceerd uit de hoek komt. Na enkele jeugdige vergrijpen wordt hij in 1961, op 19-jarige leeftijd, feitelijk tot levenslang veroordeeld omdat hij achter het stuur van de vluchtauto zit bij een overval op een benzinestation (waarbij de buit $71 bedraagt). Na ruim zeven jaar San Quentin wordt hij in januari ’69 overgeplaatst naar Soledad Prison, waar een bewaker hem in augustus ‘71 dood schiet, officieel tijdens een gewelddadige ontsnappingspoging.
Gedurende zijn gevangenisjaren heeft hij zich behoorlijk ontwikkeld – van crimineel straatschoffie tot een belezen, links-intellectuele filosofische activist met opmerkelijke literaire talenten. Zijn metaforen schieten soms enigszins uit de bocht (“Deze gevangenissen hebben altijd een zekere gelijkenis gehad met Dachau en Buchenwald, plaatsen voor slechte negers” – waarna Jackson een tijdje lang zijn brieven afsluit met “From Dachau with love”), maar hij strooit ook met prachtige aforismen (“met mij gaat het als vanouds, ik vraag vijf, verwacht drie en krijg niets”), klassieke citaten (Jackson houdt van Shakespeare: “Smelt in de Tiber, Rome, val neer, steenboog van dat weidse rijk,” uit Antonius en Cleopatra) en parafraseert het gedachtegoed van mannen als Kipling en Darwin tot marmeren ¬one-liners als “De jungle is nog steeds de jungle, of ze nu uit bomen of uit wolkenkrabbers bestaat, en de wet van de jungle is: bijten of gebeten worden.”
Dylan wordt gegrepen, niet alleen door de kleurrijke en tragische levensloop met dramatische afloop, maar ook door Jacksons brievenbundel. In songs als “Walls Of Red Wing” en “I Shall Be Released” speelt de dichter al eerder met de notie dat de wereld een gevangenis is, dat we allemaal gevangenen zijn. Dylans reflex om de gedetineerde tot held te verheffen kennen we uit “The Ballad Of Donald White”, “Drifter’s Escape” en, later, uit “Hurricane” en zijn compassie met zwarte slachtoffers van een blank, repressief systeem uit Hattie Carroll en Davey Moore.
Het verhaal van George Jackson past naadloos in Dylans straatje en leidt dan ook tot een zeldzame flits van inspiratie. Dylan staat in de jaren tussen New Morning (1970) en Pat Garrett And Billy The Kid (1973) zo goed als droog. Veel verder dan de op zijn schrijfblokkade geïnspireerde songs “Watching The River Flow” en “When I Paint My Masterpiece” komt hij maandenlang niet. Het schijnbare gemak en de opvallende snelheid waarmee “George Jackson” geschreven, opgenomen en uitgebracht wordt schept hoop, ook vanwege het ouderwetse, pre-‘65 finger-pointing-gehalte van de song: is Dylan terug?
De B-kant van de single, de akoestische versie, is in ieder geval een terugkeer naar oude tijden. De instrumentatie (enkel gitaar en mondharmonica) en de ongenuanceerde, gedramatiseerde vertekening van de feitelijke gebeurtenissen is Dylan 1963: “The Lonesome Death Of Hattie Carroll”, bijvoorbeeld, inclusief die filosofische finale. Jackson zelf verdeelt de wereld in two distinct types only: de schuldigen en de onschuldigen, Dylan verfraait dat tot het poëtischere beeld some of us are prisoners, the rest of us are guards. Enige opwinding is er voorts nog om het “schuttingwoord” shit, de eerste krachtterm in een officiële Dylansong, dat door de belangrijkere radiostations weggepiept wordt, maar dat genereert verder niet al te veel extra aandacht.
Terug aan de top van de hitlijsten brengt het hem in ieder geval allemaal niet. Hoger dan een 33ste plek reikt de single niet en al te wijdverbreid is het enthousiasme onder de pers ook al niet. Er worden zelfs cynische vraagtekens geplaatst bij de oprechtheid van Dylan – dat de uitgebluste protestzanger zich over de rug van Jackson weer terug in de harten van zijn oude fans zou willen slijmen (alsof Dylan zich ooit iets aantrekt van de verwachtingen van zijn bewonderaars).
En een heropening van zijn creatieve ader, tot slot, markeert de opname evenmin - het zal nog wel eventjes duren voordat de songs weer beginnen te stromen.
Nee, geen terugkeer dus, hoogstens een geïsoleerde oprisping. Eentje die ook weer vlot verdampt. Het lijkt haast wel of het onderwerp té omstreden is, zelfs voor de meester zelf. Jackson is ook wel erg geradicaliseerd, omarmt Lenin en Mao (“bij hen vond ik verlossing”) en heeft - waarschijnlijk - de dood van minimaal één gevangenisbewaarder op zijn geweten. De single, met een band-versie op kant A, doet dus weinig en vervaagt al gauw, evenals het lied überhaupt; Dylan speelt het nooit live, selecteert het niet voor verzamelalbums en het wordt nauwelijks opgepikt door collega’s. In het Verre Oosten duikt het lied nog een keertje op, op de compilatie Masterpieces (1978) en een volgende officiële heruitgave laat op zich wachten tot 2013, tot de bonusdisc bij The Complete Album Collection Vol. 1.
In de zwarte gemeenschap wordt het lied meer gewaardeerd. Zoals op de Sounds Of The Black Power-verzamelaar Listen Whitey! – met op de hoes Dylanfan en Black Panther-oprichter Huey Newton die een exemplaar van zijn geliefde Highway 61 Revisited koestert.
Van de zeldzame covers heeft de reggaeversie van Steel Pulse (2004) in ieder geval enige overtuiging; ook hun eigen “Uncle George” demonstreert bevlogenheid en engagement met de zaak. Memorabele muziek levert dat echter niet op, net zomin als de steriele live-uitvoering van Joan Baez. De enige vertolking die het aanhoren (meer dan) waard is, is de gloedvolle soulballade van J.P. Robinson uit 1972. Een Otis Redding-aanpak (vooral de opening, waarin hij naar “I’ve Got Dreams To Remember” lijkt af te glijden), met blazers, orgel en dameskoor, maar dat kan het lied goed hebben. En die kwijnende mondharmonica is beslist een heel aardige reverence naar de geestelijke vader.
George Jackson
I woke up this mornin’
There were tears in my bed
They killed a man I really loved
Shot him through the head
Lord, Lord
They cut George Jackson down
Lord, Lord
They laid him in the ground
Sent him off to prison
For a seventy-dollar robbery
Closed the door behind him
And they threw away the key
Lord, Lord
They cut George Jackson down
Lord, Lord
They laid him in the ground
He wouldn’t take shit from no one
He wouldn’t bow down or kneel
Authorities, they hated him
Because he was just too real
Lord, Lord
They cut George Jackson down
Lord, Lord
They laid him in the ground
Prison guards, they cursed him
As they watched him from above
But they were frightened of his power
They were scared of his love
Lord, Lord
So they cut George Jackson down
Lord, Lord
They laid him in the ground
Sometimes I think this whole world
Is one big prison yard
Some of us are prisoners
The rest of us are guards
Lord, Lord
They cut George Jackson down
Lord, Lord
They laid him in the ground
Geen opmerkingen:
Een reactie posten