I Don’t Believe You (She Acts Like We Never Have Met) (1964)
Begrijpelijkerwijs
blijft zoon Jakob uit de buurt van zijn vaders oeuvre, maar jammer is het wel.
Met zijn Wallflowers demonstreert hij herhaaldelijk zijn talent om songs van
anderen te upgraden; erg geslaagde covers van “I Started A Joke” (Bee Gees),
“Too Late For Goodbyes” (Julian Lennon) en “Heroes” (Bowie) maken op zijn minst
nieuwsgierig naar wat Jakob van een “She Belongs To Me” of een “Love Sick” zou
maken.
Dicht in de buurt
van zijn vaders werk komt hij met de bijdrage voor de soundtrack van I Am Sam (2001), met de cover van de
Beatlessong “I’m Looking Through You”. Het is een van de ‘Jane Asher songs’ van
McCartney, een van de songs waarin de Beatle relatieperikelen met zijn
toenmalige vriendin Asher verwerkt (zoals onder andere ook in “Things We Said
Today”, “You Won’t See Me” en “For No One”). In de biografie Paul McCartney: Miles From Nowhere (Barry
Miles, 1997) verklapt hij dat ook met zoveel woorden:
“Het is wel
duidelijk dat deze song waarschijnlijk verband hield met die romantische episode
en dat ik haar façade doorzag. En besefte dat het niet helemaal was wat het
leek ... ik herinner me dat specifiek deze song daarover gaat, het opruimen van
wat emotionele bagage. Ik kijk dwars door
je heen en je bent er niet!”
… dus McCartneys
eigen leven inspireert tot de thematiek, maar woordkeus, enscenering en inhoud
maken ook wel duidelijk dat Another Side
Of Bob Dylan op zijn draaitafel ligt, en meer specifiek: “I Don’t Believe
You (She Acts Like We Never Have Met)”. Tekstuele parallellen genoeg (where did you go versus why did she go, bijvoorbeeld), en het
meest springt natuurlijk in het oog de overeenkomst tussen The Beatles’ you’re not the same met Dylans she ain’t the same.
Lennon blijft ook
niet achter; “I’m A Loser” is de eerste Lennonsong waarin Dylans invloed zo
duidelijk is aan te wijzen. Sowieso door de folky insteek en de volwassen,
semiliteraire tekst, maar Lennon zelf wijst op een idiomatische
eigenaardigheid, in zijn interview met David Scheff in 1980, kort voor zijn
dood:
“I'm A Loser ben ik in mijn Dylanperiode,
want het woord 'clown' zit erin. Ik had altijd iets tegen het woord 'clown'
omdat het zo artistiekerig klonk, maar Dylan gebruikte het, dus ik dacht dat
het wel kon, en het rijmde lekker met wat ik net wilde schrijven.”
Behalve dat woord
‘clown’ valt de stokregel I’m not what I
appear to be op – Lennon schrijft dit lied een paar dagen nadat Another Side Of is uitgekomen, een paar
dagen dus nadat hij Dylans “I Don’t Believe You” met die kernregel she ain’t the same voor het eerst heeft
gehoord.
Overigens maakt
Eels met zijn cover (2003) weer helemáál een Dylansong van “I’m A Loser”,
inclusief een Dylanachtige harmonicasolo.
De titel van Dylans
song komt in geen van de liedteksten voor, ook niet in zijn eigen song, en
daarmee zet de bard een trend. Deze vierde plaat is het eerste album waarop
Dylan songtitels verzint die iets toevoegen aan de tekst. Tot nu toe noemt hij
de song, zoals liedschrijvers al eeuwen doen, naar het refrein (“Blowin’ In The
Wind”), de stokregel (“With God On Our Side”) of hij kristalliseert het lied in
de songtitel (“Bob Dylan’s Blues”, “Percy’s Song”), maar vanaf nu begint de
periode dat de dichter als een schilder zijn werken benoemt. “My Back Pages”,
“Motorpsycho Nightmare” en dit “I Don’t Believe You”… titels die een extra
lading aan de liedtekst geven, die opzettelijk verwarren of juist meer diepte
geven. Op volgende platen slaat hij daarin door, verzint hij titels die geen herkenbare
relatie meer hebben met de song zelf. “From A Buick 6” , “It Takes A Lot To Laugh, It
Takes A Train To Cry”, “Fourth Time Around”.
Nu is de relatie
met dit lied niet zo vergezocht, natuurlijk. Met I don’t believe you brengt de protagonist zijn mening over het handelen
van de tegenspeler terug tot de kern, zoals trouwens het stempel
‘onbetrouwbaar, ongeloofwaardig’ ook prima past op de hoofdrolspelers van “I’m
Looking Through You” en “I’m A Loser”.
Twee jaar later
zingt de kreet zich dan helemaal los van het lied, als Dylan exact deze woorden
gebruikt tegen (hoogstwaarschijnlijk) degene die Judas! naar hem roept, mei ’66 in Manchester.
De woorden I don’t believe you hangen nog in de
lucht. Vijf songs voor Judas! hebben
de mannen het lied nog gespeeld, provocerend door Dylan aangekondigd (‘It used
to go like that, now it goes like this’, waarop al enig nerveuzig gelach uit de
zaal klinkt), om dan een magistrale, verschroeiende en onbegrepen versie de
zaal in te slingeren.
De sfeer blijft
vijandig, met ’s werelds beroemdste concertbelediging als apotheose. “I don’t
believe you,” zegt Dylan wazig, dan venijniger: “You’re a liar,” en ten slotte
verbeten tot The Band: “Play it fucking loud!”
Die korte riposte
is van grote schoonheid, vooral door de veelheid aan tegenstellingen erbinnen.
Dylan verschiet per zin van emotie, inhoudelijk gaat het van geserreerd naar
kwetsend naar ordinair en op macroniveau blijft de tegenstelling tussen de
kippenvelopwekkende kwaliteit van het gebodene en de hatelijke, teleurgestelde
ontvangst door het publiek fascineren. Het elftal woorden krijgt dan ook
eenzelfde status als een monumentale Dylansong; het staat op T-shirts,
bumperstickers en posters, wordt duizenden keer herverteld in
overzichtsartikelen, biografieën en documentaires, en de jacht op de anonieme
schreeuwer wordt in 1999 tamelijk geloofwaardig afgesloten door Indepent-journalist Andy Kershaw, die
zich door een sympathieke, bescheiden docent aan de lerarenopleiding in
Manchester, ene John Cordwell, laat overtuigen. Cordwell voelde zich weliswaar
verraden door Dylans ommezwaai naar rock ’n roll, vertelt hij, maar was vooral
geïrriteerd door de ontstellend slechte geluidskwaliteit. Als hij in 1999 de
officiële CD van dat concert hoort, zegt hij: “Absolutely brilliant. Maar dit is niet wat we in het auditorium
hoorden. Zo klonk het helemaal niet.”
Zelf maakt Dylan
verder geen woorden meer eraan vuil. Wel lijkt de bron van zijn beroemde
podiumpraatje, het lied “I Don’t Believe You” nog een echo te krijgen. In 1979,
op zijn eerste evangelische plaat Slow
Train Coming, in de song “I Believe In You”. I believe in you, zingt hij daar, even on the morning after – zelfs de volgende ochtend nog. Dat
lijkt wat oneerbiedig, in deze context. Alsof de liefde voor de Here Jezus een
one-night-stand is die zó geweldig was, dat Hij voor het ontbijt mag blijven.
De versregel ervoor schuurt ook al lichtjes: I believe in you even though we be apart. Als je Jezus in je leven
hebt toegelaten, dan is Hij toch altijd bij je? Wat bedoelt de dichter dan met
‘zelfs als we gescheiden zijn’? Vooruit, dat valt met enige goede wil ook te
begrijpen als ‘wij, jij en ik samen, afgescheiden van alle anderen’. Dat zou
weliswaar nogal inconsistent zijn met het gebruik van alle andere persoonlijke
voornaamwoorden in deze tekst, maar Dylan rommelt wel vaker met de
voornaamwoorden (zie “Tangled Up In Blue”).
Die morning after is echter niet in een
vrome, respectvolle interpretatie te persen – daarmee jongleert de dichter toch
echt met de tekst van het lied dat zo ontzettend vaak op zijn speellijst staat
(in 1978, het jaar voor “I Believe In You”, 104 keer), van het lied over de she die hij de volgende morgen niet meer gelooft, van “I Don’t Believe
You”.
Dylans liefde voor
dit lied is goed na te voelen. Technisch levert de bard, zelfs naar diens eigen
Olympische maatstaven, al een hoogstandje.
De dichter kiest
voor een antiek lijkende, maar niet eens zo heel archaïsche rijmvorm: de Kipling, genoemd naar, inderdaad,
Rudyard Kipling (1865-1936), vanwege zijn gedicht L’Envoi. Het rijmschema (aabccbdeffe), dat wat middeleeuws aandoet,
als een mengvorm van de chant Royal en
de strakke spreukstrofen, is dus apart, maar vermoedelijk toch wel een eigen
(her)vinding van de dichter Dylan. In voorgaande songs als “Restless Farewell”
en “When The Ship Comes In” zien we hem al variëren op klassieke vers- en
rijmvormen, net als de inspiratiebron Brecht doet in zijn poëzie, en op dit
album verkent hij dat terrein verder. “To Ramona”, “My Back Pages” … poëtische
erupties van een taalverliefd genie dat ook zonder het voorbeeld van een Kipling wel een hypnotiserend
meesterwerk met zo’n bijzonder rijmschema en zo’n onderscheidende cadans als “I
Don’t Believe You” zal weten te creëren.
De eveneens
hypnotiserende melodie dringt zich bijna automatisch op, binnen een dergelijk
strakke structuur van eigenzinnige maatwisselingen (bijna elke tweede versregel
van de elfregelige coupletten heeft een eigen metrum). Onweerstaanbaar, vinden
ook hele cohorten collega’s.
Waylon Jennings
geeft een aanstekelijke stomp en een
vrolijke barpiano eraan mee
(Don’t Think Twice, 1970). Glen Campbell
stort onbekommerd hele bossen violen erover uit, maar ach, het blijft een
prachtig liedje (op Mr. 12 String Guitar uit
1966, de plaat waarop hij nog zes andere Dylansongs aanrandt). Het obscure
Westcoastbandje The Bows And Arrows demonstreert wat The Byrds ervan gemaakt
zouden hebben (single 1965, te vinden op YouTube) en bekender, maar daarom nog
niet aantrekkelijker is het gladgestreken popjuweeltje van de geaffecteerde Al
Stewart (Orange 1972).
Ook in de
eenentwintigste eeuw blijft het lied populair. Het staat op de setlist bij de
onverwoestbare Lloyd Cole (die een aparte dreiging weet mee te geven), Darrell
Scott is een succesvol songschrijver (Dixie Chicks, Faith Hill), maar ook een
meeslepende, virtuoze muzikant die “I Don’Believe You” een Desire-sfeertje meegeeft (Modern
Hymns, 2008).
De mooiste cover is
echter toch weer een oudje, eentje die in de buurt van The Band blijft: de
Britse folkrockers rond Sandy Denny, Fotheringay, op hun tweede album (Fotheringay 2, 1970 – maar pas in 2008
uitgebracht).
Geen van alle haalt
het bij de meester zelf. Minimaal de Top 3 van de tien Mooiste Versies bestaat
uit versies van Dylan, waarbij niet te kiezen valt tussen de oerversie uit ‘64,
een van de vele prachtige 1966 uitvoeringen met The Band of 1978, de Rundown
Sessions. Of de studio outtakes uit 1969, van de sessies met Carl Perkins en
Johnny Cash. En natuurlijk The Last Waltz
met die verpletterende gitaarsolo van Robbie Robertson. Dát meesterstuk mag
best het sjabloon worden van de definitieve cover die Jakob Dylan van een van
zijn vaders monumenten zal maken. Ooit.
3 opmerkingen:
Huh? In Mojo # 64, maart 1999, die ik kocht omdat er een voorpagina-artikel over Marvin Gaye in stond, schrijft Andy Gill dat hij de Judas-schreeuwer gevonden heeft: Keith Butler. En die wordt ook genoemd in The Rough Guide to Bob Dylan, een boekje dat mij enorm geholpen heeft toen ik Dylan aan het leren kennen was. Maar wie was het nou?
Ja, die Butler komt ook nog ter sprake, in het artikel van Kershaw (https://www.independent.co.uk/arts-entertainment/music/features/bob-dylan-how-i-found-the-man-who-shouted-judas-314340.html).
Het komt in de buurt van welles-nietes, maar gevoelsmatig ga ik met Kershaw mee. Niet al te belangrijk allemaal, natuurlijk, maar wel onderhoudend.
Verhelderend stukje alweer, Jochen. Hoewel ik Beatlefan ben sinds 1973 en Dylanfan sinds 1976 was me het verband tussen beide nummers nooit opgevallen.
Bedankt daarvoor. Het zijn die dingen die het fijn houden.
Een reactie posten