Tiny Montgomery (1967) - door Jochen Markhorst

Tiny Montgomery (1967)

Zijn eenvoudig Robyn Hitchcock getitelde, eenentwintigste studioalbum uit 2017 krijgt terecht goede tot enthousiaste kritieken. Het staat vol met prachtige liedjes, psychedelische pop en zelfs een countrysong (“I Pray When I’m Drunk”), en gerespecteerde namen als Grant Lee Phillips (van Grant Lee Buffalo), Pat Sansone (van Wilco) en de gelouterde countrygrootheid en Dylanvertolkster Gillian Welch doen mee. De eerste vraag van interviewer Tom Lanham (San Francisco Examiner, 23 juli 2017) gaat echter niet over de muziek, maar over de hoes, en dan meer specifiek over de kat die Robyn op zijn arm houdt.

Op de hoes van je nieuwe album heb je een pluizige Perzische kat op je arm. Dus je bent een kattenmens?
Ja, en zij is helaas overleden, mijn kat Tiny. Tiny Montgomery, en ze leefde maar zes maanden. Ze had een zeldzame maagaandoening en ze konden haar niet redden. En het was vreselijk - het is het sterfgeval dat me het meest heeft aangegrepen in mijn leven. Tiny’s dood raakte me dieper dan het overlijden van mijn vader.

De Britse excentriekeling maakt naam met de maffe, springerige en onweerstaanbare band The Soft Boys, die in ’76 hun eerste album opnemen in Hitchcocks woonkamer, Give It To The Soft Boys. De titel van de eerste single dekt de lading wel: “(I Want To Be An) Anglepoise Lamp”. Op hun leukste album, A Can Of Bees (1979), staan songtitels als “The Pigworker”, “Leppo And The Jooves”, “Ugly Nora” en “Wading Through A Ventilator”. Het beeld is dan wel duidelijk: songschrijver Robyn Hitchcock zweeft ergens tussen John Lennon, de Basement Tapes en Syd Barrett in. De band piekt iets te vroeg om echt door te breken, maar succesvolle bands als R.E.M. en The Replacements maken later geen geheim van hun schatplichtigheid aan en hun bewondering voor inspiratiebron Soft Boys.
Als solo-artiest blijft Hitchcock, op zijn beurt, zijn voorbeelden trouw. Naast zijn eigenzinnige, absurde en aanstekelijke eigen songs, bouwt hij ook een aardige reputatie op als coverartiest van Syd Barrett, Lennon en vooral Bob Dylan. Zijn dubbelalbum Robyn Sings (2002) bestaat zelfs uitsluitend uit Dylancovers – zestien meer en minder geslaagde covers van voornamelijk de usual suspects als “Tangled Up In Blue” en “Like A Rolling Stone”, en een enkele originelere keus (“Dignity”, “Tell Me, Momma”). Op het podium grijpt hij overigens net zo gemakkelijk naar de verstofte winkeldochters onder uit de kist: “The Ballad Of Frankie Lee And Judas Priest”, “Tryin’ To Get To Heaven”, songs die vrijwel niemand, inclusief Dylan zelf, op het repertoire heeft. Bovendien speelt hij uiteraard de nodige Basementpareltjes, zoals “Nothing Was Delivered” en “Open The Door, Homer”.
Het gaat dieper dan alleen maar bewondering, verklapt Robyn in een radio-interview in 2009, het is een raison d’être:

Ik wilde al op mijn vijftiende deze business in vanwege Dylan. Ik wilde songs schrijven, ik wilde “Million Dollar Bash” of “Desolation Row” of “Visions Of Johanna” schrijven.

En vijftig jaar na de awakening van de puber Robyn zitten de songs van The Basement Tapes nog steeds zo diep onder zijn huid dat hij zijn betreurde kat “Tiny Montgomery” noemt, dus.

De songvolgorde op The Basement Complete (2014) schijnt grotendeels chronologisch te zijn, ‘gebaseerd op het nummeringsysteem van Garth Hudson’. “Tiny Montgomery” zit vrij vooraan en lijkt daarmee het punt te markeren waarop Dylans creatieve ader weer de aansluiting vindt met de bron waaruit ook een “Farewell Angelina” of een “Memphis Blues Again” zijn ontsproten - de zes eigen songs hiervoor (“Edge Of The Ocean” bijvoorbeeld, en “Under Control”) zijn hiermee vergeleken nog zoekend en stuurloos.
Voor die aansluiting heeft de dichter kennelijk ook nog even in zijn eigen, officieel nog ongepubliceerde Tarantula zitten bladeren. Woordkeuze (incourant idioom als squeeze, scratch, suck, pick, drip, honk en legged) en de dwingende ritmiek van opgestapelde korte woorden (net als Tarantula kent “Tiny Montgomery” vooral eenlettergrepige en vrijwel geen woorden van meer dan twee lettergrepen) zijn in elk geval één op één terug te vinden in Tarantula en weer helemaal Dylanesk, sluiten helemaal aan bij het midjaren 60-werk van Dylan.

De inhoud is ondergeschikt. De insteek lijkt scatologisch, Tiny Montgomery een zelfverzonnen bijnaam voor ’s mans penis. Aanvankelijk drijft Dylans associatieve, en zo te horen licht benevelde geest hem dan ook daarheen, richting dubbelzinnige platvloersheid. Alle jongens en meisjes gonna get their bang, Tiny ‘zwaait met zijn ding’ en is coming. Maar al in het tweede couplet verlaat de bard dat spoor en dringt zich kennelijk een oude zwart-wit gangsterfilm op, en bezingt hij ene ‘Half-track Frank’ en zijn maatje ‘Skinny Moo’ die uit de gevangenis ontsnappen met behulp van een koevoet, een crowbar, nee dat wordt een crow en een buzzard, de twee jailbirds worden ornithologisch gedetermineerd – met behulp van het bird book, inderdaad.
Zo, van associatie naar inval hoppend, zou het kunnen gaan als bij een ontspannen Dylan de écriture automatique weer begint te stromen, The Band een prettig golvend tapijtje op twee akkoorden neerlegt en glazen zijn gevuld. Bij de publicatie van de teksten, onder andere in Writings & Drawings, verandert Dylan weliswaar nog een paar kleinigheidjes (Half-track Frank heet eigenlijk T-Bone Frank, bijvoorbeeld), maar dat doet weinig af aan de geïmproviseerde, surrealistische indruk die Tiny maakt.

Echte herkenning is er dan vanaf het derde couplet, als de dichter het ideaal van Alexander Pope in diens Peri Bathous (1728) benadert:

A master of this will say,
Mow the beard,
Shave the grass,
Pin the plank,
Nail my sleeve.

Een meester in de catachrese, bedoelt Pope in zijn essay, waarin hij overigens eigenlijk dichtende tijdgenoten belachelijk wil maken – maar dat zo meesterlijk doet dat hij en passent een soort handleiding voor komisch en/of effectief gebruik van stijlfiguren schrijft. Met zijn uitleg bij en de voorbeelden van de catachrese, het ‘verkeerd-gebruik’, legt Pope een theoretische basis voor stijlfouten die later voor surrealisten, dadaïsten, beat poets en Dylan stijlfiguren zullen worden.
Dylan opent dat luik in zijn brein grofweg vanaf “Subterranean Homesick Blues” (Maggie comes fleet foot / Face full of black soot / Talkin’ that the heat put / Plants in the bed), verkent het verder in “Farewell, Angelina” en vooral “It’s All Over Now, Baby Blue” (met ‘verkeerde’ maar volstrekt vertrouwd klinkende woordcombinaties als seasick sailors, empty-handed painter en the saints are coming through) en excelleert in “Sad-Eyed Lady Of The Lowlands”, waar in bijna elke regel wel zo’n abusio, zo’n associatieve metafoor is te vinden (matchbook songs, warehouse eyes, geranium kiss).
In “Tiny Montgomery” komt Dylan echter het dichtst bij de bron, bij die sjabloon uit de achttiende eeuw van Alexander Pope:

Scratch your dad
Do that bird
Suck that pig

of

Gas that dog
Trick on in
Honk that stink
 
… woordcombinaties die de omkeringen van Pope’s voorbeeld vermijden, maar verder, ritmisch en op (non-)semantisch niveau, bijna een kopie daarvan zijn.
De laatste woorden van het laatste couplet doen vermoeden dat Dylan toch wel even heeft nagedacht over structuur: met het nauwelijks dubbelzinnige three-legged man en hot-lipped hoe keert hij braaf terug naar de scabreuze openingsregels, en maakt hij het geheel aldus keurig rond – het lijkt bijna een echt gedicht.



Het lied zit bij het setje songs dat via muziekuitgeverij Feldman aan gretige collega-muzikanten wordt aangeboden, in die legendarische zomer van ’67. Men gaat dankbaar aan de haal met “This Wheel’s On Fire” (Brian Augers en Julie Driscoll), met “Quinn The Eskimo” (Manfred Mann), met “Million Dollar Bash” (Fairport Convention) en de andere songs, maar “Tiny Montgomery” blijft verweesd achter – niemand ziet enig heil in het lied.
Pas in 1972, als hij een meedenkende en –spelende producer is voor het kwartet Coulson, Dean, McGuinness, Flint, herinnert Manfred Mann zich het lied weer. Hij overtuigt de mannen, die voor het knisperende tribuutalbum Lo And Behold onder andere zeven, nog onbekende, Basementsongs bewerken, en daarmee is de eerste serieuze cover, vijf jaar na de schepping van het origineel, een feit.
Het is, zoals alle covers op die plaat, een zeer geslaagde bewerking. Wel speelt het ongeschoren viertal beetje vals (het refrein wordt getransponeerd, dus de cover heeft meer akkoorden en daarmee meer variatie dan het origineel), maar dat is eigenlijk een uitstekende vondst; anders dan Dylan mikken de mannen niet op een komisch effect, wensen ze niet een novelty song te herbewerken, maar willen ze er een vrolijk stampende, aanstekelijke rocksong van maken.
Dat lukt prima, maar zelf lijken ze twijfels te hebben. In eerste instantie wordt “Tiny Montgomery” gepasseerd voor de plaat en slechts als B-kantje op de single “Lay Down Your Weary Tune”.weggemoffeld, maar bij de heruitgave in 2007 dan toch – gelukkig – gered uit de vergetelheid.
Met Gillian Welch en David Rawlings speelt Robyn Hitchcock het lied in 2007 (in Nashville, in het Belcourt Theatre) en dat doen ze prachtig. Inmiddels is het echter van de speellijst geschrapt - maar dat heeft natuurlijk alles te maken met het korte leven en het tragische lot van zijn geliefde langharige pers Tiny Montgomery. Robyn wil niet in snikken uitbarsten op het podium, vandaar.

Tiny Montgomery

Well you can tell ev’rybody
Down in ol’ Frisco
Tell ’em
Tiny Montgomery says hello

Now ev’ry boy and girl’s
Gonna get their bang
’Cause Tiny Montgomery’s
Gonna shake that thing
Tell ev’rybody
Down in ol’ Frisco
That Tiny Montgomery’s comin’
Down to say hello

Skinny Moo and
Half-track Frank
They’re gonna both be gettin’
Outa the tank
One bird book
And a buzzard and a crow
Tell ’em all
That Tiny’s gonna say hello

Scratch your dad
Do that bird
Suck that pig
And bring it on home
Pick that drip
And bake that dough
Tell ’em all
That Tiny says hello

Now he’s king of the drunks
An’ he squeezes, too
Watch out, Lester
Take it, Lou
Join the monks
The C.I.O.
Tell ’em all
That Tiny Montgomery says hello

Now grease that pig
And sing praise
Go on out
And gas that dog
Trick on in
Honk that stink
Take it on down
And watch it grow
Play it low
And pick it up
Take it on in
In a plucking cup
Three-legged man
And a hot-lipped hoe
Tell ’em all
Montgomery says hello

Well you can tell ev’rybody
Down in ol’ Frisco
Tell ’em all
Montgomery says hello

2 opmerkingen:

Frans zei

Jochen, het lijkt wel alsof je bijdragen steeds langer worden of ligt dat aan mij? Ik moet bekennen dat ik bij het beluisteren van dit liedje nooit gedacht had aan de pielemuis (dixit juf Ank) maar ja, bij een niemendalletje als dit let ik niet zo op de tekst en dus is het mooi als iemand dit helemaal uitpluist en doorploegt. Maar dan nog: waarom Montgomery? Dat doet mij altijd aan die generaal uit de Tweede Wereldoorlog denken.

Jochen zei

Ha, je antenne staat fijn afgesteld, Frans. Een gemiddeld stukje is rond de 1300 woorden, en deze was 1458 – iets bovengemiddeld, inderdaad. Waarom Montgomery heeft mij ook wel even bezig gehouden. Mijn eerste associatie is Montgomery Clift, de acteur (ook de enige Montgomery die Dylan noemt in Chronicles), maar dat is doodlopend. Tiny en Montgomery is kennelijk een bekende woordcombinatie in de VS – cafés, winkeltjes, een platenmaatschappijtje, als bijnaam voor (meestal) gangsters in romans en films, en Hitchcock is ook niet de enige die zijn huisdier zo noemt. Maar de feitelijke herkomst kan ik niet traceren. Veel ouder dan het liedje van Dylan, i.i.g.
Ik vermoed dat het zoiets als “De Kleine Johannes” bij ons is. Dat is dan wel traceerbaar (naar de roman), maar net als “Tiny Montgomery” een naam die is losgezongen van zijn oorsprong en nu gebruikt wordt voor scholen, wooncomplexen, cafés, winkels, boten … en als al dan niet ironische benaming voor het mannelijke geslachtsdeel.