De Alabama woman die in “Slow Train” wordt opgevoerd, heeft een moederlijke, strenge boodschap:
Boy, without a doubt
Have to quit your mess and straighten out
You could die down here, be just another accident statistic
Hou op met je geklooi en gedraag je, anders ga je eraan en word je een nummer in de ongevalstatistieken, dus. Wijze woorden waarvoor de tweejarige Tony McCrary, die tijdens de opnamesessies voor Slow Train Coming in Alabama door de studio hobbelt, nog te jong is. Tony is het zoontje van Regina McCrary, een van de drie achtergrondzangeressen tijdens Dylans evangelische periode, van het begin tot het eind zelfs. Op voorspraak van haar jeugdvriendinnetje Carolyn Dennis, de latere Mrs. Dylan, doet ze eind ’78 auditie, ze valt in de smaak en begeleidt Dylan vervolgens op Slow Train Coming, Saved en Shot Of Love, alsmede bij de 150 concerten die hij tot juli 1981 geeft.
Dylan lijkt in die jaren het gezelschap van de gekleurde dames op prijs te stellen, volgens verschillende bronnen. In de zwarte gemeenschap heeft hij niet zo’n mythische status als daarbuiten, dus de dames zijn butt-naked honest; ze bekken hem moeiteloos af, behandelen hem prettig respectloos en hebben geen last van dat vaak genante, verlammende ontzag dat de doorsnee gesprekspartner intimideert. Op dat ontzag reageert de meester met afstandelijkheid, herinnert zich de mede-eigenaar van Muscle Shoals Sound Studio, Jim Johnson, in de Alabama Entertainment (augustus 2017).
De opwinding om hem te ontmoeten leidde tot ongemak. Hij was een bijzonder vreemd en interessant mens. Toen we hem voor het eerst ontmoetten, sprak hij geen woord en pas toen we hem op dezelfde manier gingen behandelen, sloeg hij om en werd hij vriendelijker. Ik geloof niet dat we in al die jaren ooit zo iemand hebben meegemaakt. Maar uiteindelijk ontwikkelden we een goede, prettige vriendschap.
Opnametechnicus Gregg Hamm deelt eendere ervaringen. “Iemand met zijn staat van dienst… aanvankelijk loop je op eieren.” En drummer Pick Whithers voegt daaraan toe dat ze (hij en mede Dire Strait Mark Knopfler) Dylan nooit spraken, behalve tijdens het werk in de studio, at the coalface, ‘in de loopgraven’.
Eén nuancering plaatst Johnson wel, en die betreft de dames:
Dat wil niet zeggen dat Dylan álle Slow Train Coming-muzikanten uit de weg ging tijdens die opnamesessies. Johnson lacht en verklapt dat alle drie achtergrondzangeressen bij hem in het Wilson Lake House woonden, waar hij gedurende die dagen verbleef.
In die dagen is dat gastenverblijf aan 1998 Lake Drive, Sheffield, nog eigendom van de studio, een prachtig, ruim huis aan de waterkant. Sinds juli 2014 wordt het via AirBNB aan particulieren verhuurd (vanaf € 93 per nacht) en uiteraard werft Clay, de huidige eigenaar, op de site met het historische gegeven dat Dylan hier heeft gewoond (‘en dit is de kamer waar Bob sliep’), natuurlijk vent hij uit dat het huis ooit van Muscle Shoals Sound Studio was en memoreert hij dat ook Stephen Stills hier heeft geslapen. ‘Het huis heeft een geweldige sfeer en als je een muzikant bent, is dit misschien wel de plek waar je je volgende nummer één-hit componeert.’ Nou zijn Stills noch Dylan aansprekende voorbeelden voor logees met hitparadeambities (Stills heeft zelfs nog nooit een Top 10-hit gehad), maar de advertentietekst heeft toch wel een sympathieke, kneuterige charme – en onderscheidend is dat pand aan de Lake Drive hoe dan ook.
In dat huis woont Dylan dus een paar weken met zijn drie achtergrondzangeressen en de aanhang daarvan; de peuter Tony. Aan dat ventje danken we dan het behoud van “Man Gave Names To All The Animals”, de luchtige spanningsbreker op Slow Train Coming. Voor Dylan zelf is het aanvankelijk niet meer dan een niemendalletje, een Spielerei op het terras van het Wilson Lake House, daar aan de waterkant. Maar Tony kraait van plezier als hij het hoort, Dylan kijkt op en ziet de kleine dubbel liggen van het lachen om “Ooh I think I’ll call it a cow” en bij “Ooh I think I’ll call it a pig.” De bard is om. “Dylan keek naar mijn gierende zoon en besloot dat hij het op de plaat zou zetten,” vertelt Regina aan Scott Marshall in april 2000 (On The Tracks #18). Vermoedelijk onderkent hij op dat moment de aparte aantrekkingskracht, de adempauzekwaliteit van dit lied tussen die devote, ernstige en strenge songs op Kant Twee van zijn eerste Christelijke plaat.
Onomstreden is het lied niet. In de roemruchte poll “Slechtste Bob Dylansong” van Rolling Stone (juli 2013) eindigt “Man Gave Names To All The Animals” op de vierde plaats (“Wiggle Wiggle” staat op één, maar de optie none krijgt eigenlijk de meeste stemmen, twee keer zoveel als de ‘winnende’ song). Dylanologisten vinden het goofy, dwaas of zelfs ‘afschuwelijk’ en Dylanfans schamen zich er vaak een beetje voor.
Supporters heeft de song echter ook, en niet de minste: de legendarische Townes Van Zandt, de songschrijver die ook door Dylan zo wordt bewonderd, covert het voor zijn tribuutalbum Roadsongs (1994), de plaat met live-opnames van songs waarvan ‘ik had gewenst dat ik ze had geschreven. Maar helaas.’ Van Johnny Cash is een vreselijk truttige demo-opname uit 1981 bewaard gebleven en een onwaarschijnlijke Johnny Borrell (van de dynamische indierockband Razorlight) produceert een erg droge, deels a capella-versie (The Atlantic Culture, 2016). De bekendste cover is die van Jason Mraz, een bonustrack op zijn doorbraakalbum We Sing. We Dance. We Steal Things (2008), en dat is ook wel de leukste. De versie van Tim O’Brien (Red On Blonde, 1996) is eveneens reuze aanstekelijk, maar bevat dezelfde flater als Johnny Cash: hij verknalt de pointe.
Op zich is de tekst niet al te hemelbestormend, natuurlijk. Het ís nu eenmaal, tot irritatie van veel critici, een nursery rhyme, een kinderliedje. Vijf coupletten met een hoog Dr. Seussgehalte:
Hij zag een dier staan in een wei
Het kauwde op gras en keek blij
Er kwam ook melk uit maar hij begreep niet hoe
“Ach, die noem ik een koe”
Maar het zesde couplet maakt Dylan opzettelijk niet af:
Hij zag een dier zo glad als glas
Kronkelend gleed het door het gras
Het was heel dun en het was heel lang…
En dan blijft die laatste regel leeg. Bij optredens vullen de achtergronddames die leegte nog wel eens in met omineus gesis, maar de clou is natuurlijk duidelijk: daar komt Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, de Satan in slangengedaante. Een aardige vondst, die witregel, en die ingeving verheft het geheel op de valreep tot ietsje boven het niveau van een kinderliedje. Tim O’Brien en Johnny Cash bezwijken echter voor de horror vacui, de angst voor de leegte, en roepen dan toch maar “Ah, I think I’ll call it a snake”, ach, die noem ik denk ik een slang erachteraan. Een beetje sukkelig, eigenlijk.
Niet dat er iets tegen kinderliedjes is. Dylan heeft er wel een zwak voor en valt vaker voor de bekoring van een nursery rhyme. “Quinn The Eskimo”, “Minstrel Boy”, “Mozambique”, bijna alle songs van under the red sky… en dat inspireert altijd tot boegeroep. Maar ook tot navolging: van “If Dogs Run Free”, “Forever Young” en “If Not For You” zijn kleurige kinderboeken gemaakt, en ook “Man Gave Names To All The Animals” wordt door illustrator Jim Arnosky een fleurig, redelijk populair prentenboek omgetoverd (in de Top 2000 van bestverkochte kinderboeken op amazon).
Kritiek deert Dylan sowieso niet. Hij speelt het drie jaar lang bij elk concert en daarna zo af en toe nog eens. Soms speelt hij wat met de verzen, breekt opzettelijk het rijmschema of improviseert hij een nieuw couplet, zoals in Hamburg:
He saw an animal upon a lake.
He was afraid that his heart would break
He was tryin' to drive a truck
I think I'll call it a duck.
En als hij, tot zijn verrassing, hoort dat “Man Gave Names To All The Animals” een nummer één-hit in België en Frankrijk is geweest, is hij niet te beroerd om het in die landen op de setlist te zetten (in 1987).
Ik vraag me nooit af of een song een hit is. Ik weet zelfs niet eens welke liedjes een hit zijn geweest in sommige landen. We waren in Frankrijk en mij werd gevraagd waarom we Man Gave Names To All The Animals niet speelden, want dat was toch een nummer één-hit geweest. Nummer één. Ik wist niet eens dat het daar was uitgebracht.
(interview met Robert Hilburn, Los Angeles Times, 1987)
Regina McCrary, die aantrekkelijke, goedgebekte achtergrondzangeres, wordt na Shot Of Love bedankt voor haar diensten en valt in een gat. Een behoorlijk diep gat zelfs; ze vindt geen werk, raakt in een depressie en vlucht naar de drugs. Een crackverslaving plus een persoonlijke tragedie drijven haar bijna tot zelfmoord, maar een Christelijk hulpprogramma helpt haar er weer bovenop, in het begin van de eenentwintigste eeuw. Ze zingt weer, bijvoorbeeld op het prachtige, succesvolle compilatiealbum Gotta Serve Somebody: The Gospel Songs of Bob Dylan uit 2003; Regina zingt die solopartij in “Pressing On”, ze preekt en ze werkt als drug counselor; ze helpt drugsverslaafden.
Tragischer nog is het lot van de redder van “Man Gave Names To All The Animals”, van haar zoon Tony. Tony McCrary wordt in 2000 vermoord, onder onduidelijke, drugsgerelateerde omstandigheden. Hij had een mess van zijn leven gemaakt, straighten out lukte hem niet en was nu slechts nog een accident statistic geweest als hij destijds niet zo parelend had moeten lachen om “Ah, I think I’ll call it a cow” – in de Dylanologie leeft zijn naam dan in ieder geval nog voort.
Man gave names to all the animals
Man gave names to all the animals
In the beginning, in the beginning
Man gave names to all the animals
In the beginning, long time ago
He saw an animal that liked to growl
Big furry paws and he liked to howl
Great big furry back and furry hair
“Ah, think I’ll call it a bear”
refr.
He saw an animal up on a hill
Chewing up so much grass until she was filled
He saw milk comin’ out but he didn’t know how
“Ah, think I’ll call it a cow”
refr.
He saw an animal that liked to snort
Horns on his head and they weren’t too short
It looked like there wasn’t nothin’ that he couldn’t pull
“Ah, think I’ll call it a bull”
refr.
He saw an animal leavin’ a muddy trail
Real dirty face and a curly tail
He wasn’t too small and he wasn’t too big
“Ah, think I’ll call it a pig”
refr.
Next animal that he did meet
Had wool on his back and hooves on his feet
Eating grass on a mountainside so steep
“Ah, think I’ll call it a sheep”
refr.
He saw an animal as smooth as glass
Slithering his way through the grass
Saw him disappear by a tree near a lake . . .
2 opmerkingen:
Mooi maar ook triest verhaal. Nooit geweten dat "Man gave name to all the animals" een enorme hit was in België en Frankrijk. En ook niet dat die peuter van twee N.B. de doorslag gaf om dit - inderdaad wat wezensvreemde - nummer op STC te zetten.
Dat van die peuter wist ik wel, dat hij zo tragisch aan zijn eind gekomen is, niet.
En het lied is natuurlijk een niemendalletje, maar die horen er ook bij in het werk van een groot songwriter.
En als slechtste Dylan-nummer aller tijden zou ik Winterlude nomineren. Ik vind het altijd klinken als een soort mislukte Mona Lisa (je weet wel,van Nat King Cole en zo). Verder is New Morning een uitstekende LP. En Wiggle Wiggle is tenminste nog een soortement van grappig. En een nummer dat een verwijzing naar Otis Redding bevat (Wiggle Wiggle/shake it shake it like a bowl of soup) kan nooit slecht zijn.
Een reactie posten