Clothes Line Saga (1967) - door Jochen

Clothes Line Saga (1967)

De Amerikaan John Corigliano grossiert in Grammy Awards. De teller staat inmiddels op zes, en tussendoor scoort de klassieke componist ook een Oscar (voor de muziek bij The Red Violin, 1999) en de Pulitzerprijs voor Muziek, voor z’n Tweede Symfonie (2001). Een opvallende titel in het rijtje prijswinnende werken heeft het werk waarvoor Corigliano z’n derde en vierde Grammy wint: Mr. Tambourine Man: Seven Poems of Bob Dylan.

In het programmaboekje bij de première (Carnegie Hall, maart 2000) schrijft Corigliano dat hij de zeven liedteksten op hun poëtische waarde uit een collectie van Dylanteksten geselecteerd heeft, terwijl hij “de liedjes nooit gehoord had.” Hij schetst het beeld van de bezeten componist, die werkt en werkt terwijl het leven buiten aan hem voorbijgaat. “Ik was te druk met de ontwikkeling van mijn orkestrale technieken gedurende de jaren dat Dylan gehoord werd door de rest van de wereld.”
Dat lijkt wat al te geposeerd. In 1938 geboren in New York, de stad waar hij al zijn hele leven woont en werkt… dan moet Corigliano veertig jaar lang met zijn vingers in zijn oren over de straten, door de metrostations en de parken, de cafés en de bioscopen, door het leven überhaupt gegaan zijn. En ‘toevallig’ behoren zes van de zeven teksten die hij uit honderden Dylanteksten kiest, meteen ook tot de canon: de cyclus opent met “Mr. Tambourine Man”, onderweg zijn “Blowin’ In The Wind” en “All Along The Watchtower” verwerkt en de finale is “Forever Young”. De liedcyclus beschrijft, aldus de componist, “de reis van emotionele en burgerlijke volwassenwording” en de enige titel die er echt uitspringt is nummer twee, het obscure “Clothes Line Saga” van The Basement Tapes, dat “de onschuld” verwoordt.

Dat is dan weer een originele invalshoek, waaruit inderdaad blijkt dat de maestro niet gehinderd wordt door Dylankennis. Het lied, dat oorspronkelijk “Answer To Ode” heet, is een pastiche. Als Dylan in de kelder van The Big Pink in Woodstock met zijn maatjes van The Band een zomer lang liedjes uit z’n mouw schudt, staat de ontroerende countrypop-parel “Ode To Billie Joe” van Bobbie Gentry bovenaan de hitlijsten. Dylan, die doorgaans alleen muziek parodieert die hij bewondert, imiteert de emotieloze voordracht, de kleingeestige dialogen en de verveelde landerigheid van de hit, maar ziet af van een onderliggend drama, dat Gentry’s ballade zo bloedstollend maakt, dat de achtergrond is van deze ‘studie van onbewuste wreedheid’, zoals Gentry het noemt.

Wat dan overblijft is een pointeloze anekdote, een overbelicht kiekje van een zouteloos bestaan in een doods dorp, waar de vraag of de was al droog is, belangrijker is dan het nieuwsfeit dat de vice-president gek geworden is. Het werkt onweerstaanbaar komisch, vooral omdat het wachten op een clou maar niet beloond wordt – en ongeveer zoals in dialogen bij Tsjechov of bij Toon Hermans als Voorzitter van ‘Ons Genoegen’ (“Mevrouw Loof-Hutjes”) zit die komische kracht in de slepende, monotone voordracht van Dylan.

Veel duiders is dat te mager. Men wil dan pertinent zeggingskracht onder de oppervlakte blootleggen. Een Greil Marcus (Invisible Republic, 1997) kan “de code kraken”, weet dat we luisteren naar “de Amerikaanse stem, vlak, toonloos en taai, een stem die alles kan zeggen, maar schijnbaar niets zegt”, en ontdekt dan scherpe politieke kritiek op vice-president Hubert Humphrey. De onlangs overleden Mike Marqusee (Wicked Messenger, 2006) ziet in het lied “een sombere sociale visie”, “onverstoorbare Amerikaanse zelfgenoegzaamheid” en “cultiveren van geheugenverlies”, en Oliver Trager (Keys To The Rain, 2004) zelfs een “verhuld commentaar op de hervatting van de Amerikaanse aanvallen op Noord-Vietnam”. Tja. Het zijn boeiende worstelingen van belezen, eloquente heren met een kleinood waarnaar Dylan zelf nooit meer omkijkt, maar desondanks erg gezochte interpretaties van een tekst die toch vooral nietszeggend en grappig is.  

De enige vermeldenswaardige cover van dit lied is ook meteen een vertolking die het origineel op z’n minst evenaart. Suzy en Maggie Roche van The Roches zijn de gedroomde kandidaten voor een poging: unieke, ongebruikelijke harmonieën en gortdroge, geestige presentatie zijn kenmerken van hun kunstenaarschap. Ze slagen ook volledig; hun bijdrage voor het tribuutalbum A Nod To Bob (2001) is tamelijk briljant. De dames leveren het tegenstrijdige kunststukje om tegelijk toonloos én melodieus te zingen. Het onmisbare orgelwerk van Garth Hudson blijkt daarbij tóch gemist te kunnen worden: de Roches arrangeren traditioneel, maar o zo effectief door per couplet meer instrumenten het werkje in te druppelen. Het orgel wordt in het tweede couplet enkel percussief ingezet, maar eert Hudson dan alsnog in het derde couplet met korte uithalen. Ingenieus is de coda; na een Trugschluß besluiten de gezusters het lied met een korte, woordeloze finale die het komische effect nog weet te versterken.
Het is drie minuten en vijftien seconden perfectie - Suzy en Maggie produceren een van de meest geslaagde Dylancovers ooit. Geen geringe prestatie.

Clothes Line Saga
After a while we took in the clothes
Nobody said very much
Just some old wild shirts and a couple pairs of pants
Which nobody really wanted to touch
Mama come in and picked up a book
An’ Papa asked her what it was
Someone else asked, “What do you care?”
Papa said, “Well, just because”
Then they started to take back their clothes
Hang ’em on the line
It was January the thirtieth
And everybody was feelin’ fine

The next day everybody got up
Seein’ if the clothes were dry
The dogs were barking, a neighbor passed
Mama, of course, she said, “Hi!”
“Have you heard the news?” he said, with a grin
“The Vice-President’s gone mad!”
“Where?” “Downtown.” “When?” “Last night”
“Hmm, say, that’s too bad!”
“Well, there’s nothin’ we can do about it,” said the neighbor
“It’s just somethin’ we’re gonna have to forget”
“Yes, I guess so,” said Ma
Then she asked me if the clothes was still wet

I reached up, touched my shirt
And the neighbor said, “Are those clothes yours?”
I said, “Some of ’em, not all of ’em”
He said, “Ya always help out around here with the chores?”
I said, “Sometime, not all the time”
Then my neighbor, he blew his nose
Just as Papa yelled outside
“Mama wants you t’ come back in the house and bring them clothes”
Well, I just do what I’m told
So, I did it, of course
I went back in the house and Mama met me
And then I shut all the doors

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Suzzy

Jochen zei

Oeps. Bedankt!