Dylan kort #3650
Dylan vinden waar hij niet of nauwelijks is #173
25 juli 1965 - Newport Folk Festival
Dylan kort #3649
aantekening #7505
Dylan kort #3648
aantekening #7504 - Rough And Rowdy Ways
Floater (Too Much To Ask) - door Jochen Markhorst
Floater (Too Much To Ask) (2001)
Niets triggert de mémoire involontaire, de spontane herinnering, zozeer als geur. Marcel Proust, die de term heeft gemunt, wijt de dijkdoorbraak van jeugdherinneringen in À la recherche du temps perdue (1913) aan de smaak van het madeleine-cakeje dat wordt gedoopt in lindebloesemthee, maar daarvoor is ons smaakvermogen eigenlijk veel te grof. Het zal de geur zijn geweest, die het olfactorisch geheugen van de verteller heeft geactiveerd. Zoals ook Anton Ego, de gevreesde restaurantcriticus in Pixars Ratatouille (2007), de explosieve flashback naar zijn diepst gekoesterde jeugdherinnering niet aan het eten, maar aan het ruiken van Remy’s meesterwerkje heeft te danken, zoals de geur van gebraden kip Kris Kristofferson meevoert naar een lang verloren dierbaarheid (“Sunday Morning Coming Down”, 1969), en zoals alleen de herinnering aan de The Scent Of A Woman (1992) de bittere, blinde kolonel Frank Slade (Al Pacino) nog in vervoering kan brengen.
Onze reukzenuwen zijn rechtsreeks ingeplugd in de
hersenschors, vandaar. Alle andere zintuiglijke waarnemingen maken eerst de
omweg via de thalamus en worden daar gefilterd, worden even gewikt en gewogen
op het belang om al dan niet aan ons bewustzijn door te geven, maar geuren mogen
er ongehinderd door.
In Dylans mini-novelle “Floater (Too Much To Ask For)” is
het eveneens een geur die een Proust-achtige stroom van herinneringen losmaakt
bij de verteller, de geur van brandend naaldhout in dit geval. De verteller, vermoedelijk
een floater, een scharrelaar, is op
weg naar een onaangenaam taakje, hij gaat iemand eruit schoppen. Zijn tegenzin
maakt hem ontvankelijk voor afleiding; onderweg verleiden lichtval, geuren,
geluiden en beelden hem tot wegvluchten in herinneringen. Plattelandsidylle,
daarmee laten die herinneringen zich wel samenvatten. Een lome, lome zomerdag,
verliefd op een achternichtje, dobberend in een bootje terwijl hij de ene na de
andere meerval opvist.
Een decor zoals in The
Adventures of Tom Sawyer (Mark Twain, 1876), vermoedelijk ergens in
Mississippi, Tennessee, of, gezien de tabakreferentie, misschien Virginia. Al
meedrijvend op ‘s mans dromerijen doemen fracties van zijn levensverhaal op. Opgegroeid in een
harmonieus gezin, in een familie die hier kennelijk al generaties lang thuis
is. En vermoedelijk is dat een van de redenen dat hij hier nooit is weggekomen,
in tegenstelling tot de meeste van zijn klasgenootjes. De floater is gebleven, heeft zijn dromen opgegeven en scharrelt nu
zonder veel ambities zijn kostje bij elkaar. Woordkeus en de verwijzing naar de
boss doen vermoeden dat zijn
broodwinning weinig eerzaam is; inmiddels is hij zelf een van die hangers-on, van de meelopers die vuile
karweitjes opknappen voor de boss – zoals
iemand eruit schoppen.
Misschien. Of hij gaat zijn levenspartner, dat
achternichtje, de deur wijzen. Ze wil dat hij iets opgeeft, en daarbij kan ze
tranen plengen wat ze wil – it’s too much
too ask.
Voor een meer criminele duiding spreekt de dubbelzinnige
titel (een floater is ook een drijvend,
ongeïdentificeerd lijk) en, meer nog, de belangrijkste bron van de tekst: het
Japanse gangsterepos Confessions Of A
Yakuza van Dr. Junichi Saga. Dylan kopieert en parafraseert maar liefst
acht tekstfragmenten – 144 van de 475 woorden, ongeveer een derde dus, komen
vrijwel rechtstreeks uit Saga’s roman. Daaronder memorabele regels, zoals de
uitsmijter. Bij Saga luidt die: Tears or not, though, that was too much to ask. En ook de overige
331 woorden zijn weinig Dylanesque. Een woord als “dazzling”, bijvoorbeeld,
vinden we verder nergens in Dylans overvloedige, woordrijke catalogus. Ja, één
keer in zijn autobiografie Chronicles, maar
daar citeert hij uit een eeuwenoude folksong (“Roger Esquire,” another song learned from Webber, was about money and
beauty tickling the fancy and dazzling the eyes). Het woord is wat
archaïsch. In het werk van de door Dylan zo bewonderde Herman Melville komt het
tientallen keren langs (‘tis good as gazing down into the great South Sea, and
seeing the dazzling rays of the dolphins there, Redburn, 1849) en ook de Engelse vertalers van Proust
kiezen het wel eens (bijvoorbeeld On this day of
dazzling sunshine, to remain until nightfall with my eyes shut was a thing
permitted, uit het vijfde deel van de Temps
Perdue, ‘The Captive’, 1923).
Hetzelfde geldt voor het ongebruikelijke squall (rukwind, windstoot, maar Dylan
speelt hier ook met de figuurlijke betekenis moeilijkheden, ruzie) in
het vierde couplet; het is de eerste en enige keer dat Dylan het gebruikt.
Melville gebruikt het alleen al in Moby
Dick zesentwintig keer, in zijn verzameld werk een veelvoud daarvan.
Nu weten we uiterlijk sinds de Nobelprijsacceptatiespeech
dat Moby Dick in Dylans persoonlijke
top drie staat, dus al te verrassend is het niet, als er idioom en zinswendingen
uit dat monument in zijn liedteksten neerdalen.
Ook de muziek van “Floater” doet recht aan de albumtitel “Love And Theft”. Liefdevol gestolen, bijna noot voor noot, van “Snuggled On Your Shoulder (Cuddled In Your Arms)”, een lied uit 1932 van Carmen Lombardo en Joe Young. De eerste versie wordt opgenomen door Bing Crosby, die er, nog steeds in 1932, een aardige hit mee weet te scoren. Het is wel waarschijnlijk dat die oerversie Dylans sjabloon is. De meest verkochte platenartiest van de twintigste eeuw (naar schatting heeft Bing Crosby meer dan een miljard platen verkocht, “White Christmas’ is volgens Guinness World Records zo’n honderd miljoen keer verkocht) staat ook bij Dylan op een voetstuk. In zijn radioshow Theme Time Radio Hour komt Crosby drie keer langs en twee keer staat Dylan uitvoeriger bij hem stil, waarbij hij de crooner beide malen impliciet huldigt als de grondlegger van de vocale jazz:
Een van de invloedrijkste zangers van de twintigste eeuw. Hij heeft de manier waarop we naar zangers luisteren veranderd. Voordat hij er was, moesten zangers schreeuwen, om over de band in de concertzaal heen te komen. De opkomende microfoontechnologie gaf Bing de mogelijkheid om er lagen van subtiliteit, nuances en insinuaties aan toe te voegen.
(Theme Time Radio Hour, episode 13)
En met een bewonderend quite a man, quite a singer sluit de radiopresentator zijn
eerbetoon af.
Voor “Floater” schroeft Dylan het tempo van Crosby’s
“Snuggled On Your Shoulder” wat op, maar hij probeert wel in de buurt van de sound te blijven. De stomp is afwezig in het sentimentelere
origineel, dat zonder slagwerk is opgenomen, maar sfeer- en soundbepalend is de
prominente rol voor de eenzame viool in beide songs. Dylan productie is helder,
schoon, en toch bereikt de band de gruizigheid van een jaren 30-opname – vooral
dankzij de drummer, als die in de intermezzi zijn bekkens laat ruisen onder
viool en steelgitaar. En dankzij de stem van de meester, natuurlijk.
Überhaupt verricht de zanger Dylan weer kunststukjes in dit
lied. Bij het knippen en plakken van de her en der vergaarde tekstfragmenten
heeft de tekstdichter zich maar beperkt bekommerd om het aantal lettergrepen,
om de precieze pasvorm van de woorden. Hij vertrouwt op zijn uiterst flexibele
frasering, kennelijk. Die laat hem inderdaad niet in de steek; het kortste
couplet, het summer breeze-couplet,
telt 29 lettergrepen, het langste is het Romeo
and Juliet-couplet en telt bijna het dubbele aantal (52). Dylan smeert die
woordprocessie in evenveel maten, in evenveel seconden, zonder te proppen,
zonder geforceerd of gehaast te klinken – zoals hij in het hele lied de toets
weet te raken die hij in Bing Crosby bewonderde: Bing was able to sing more
conversationally (Theme Time Radio Hour, episode 99).
BOBCast door Ed van Tellingen
Je zou zeggen dat de 26-delige Bobcast met enig gejuich zou
worden ontvangen bij de volgers van de onvolprezen site van Tom Willems. Maar
dát valt tegen. Zure en nogal laatdunkende opmerkingen voeren tot nu toe de
boventoon in de reacties: geen diepgang, geen research, geen onderliggende
thema’s, een luie aanpak en een amateuristisch niveau.
Toe maar.
Ieder zijn mening, maar verbaasd ben ik wel. Je zou zeggen
dat alleen al het feit dat een Bobcast van 26 afleveringen het licht ziet op
een welwillend onthaal mag rekenen onder de Dylan-fans. Maar het tegendeel
lijkt eerder waar. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat hier zich een
fenomeen openbaart dat onder Bobcats wel vaker optreedt. Een behoefte om zich
af te zetten tegen in hun ogen wat al te oppervlakkig geneuzel over Dylan en
zijn songs. Een houding waarmee zij zichzelf impliciet op een voetstuk plaatsen
als de ware Dylan-kenners; want zij houden van diepgang, serieuze thema’s en
research. Blijf serieus, niet te veel lichtvoetigheid aub - we hebben het wel
over Dylan en zijn goddelijk oeuvre. Je ziet zo’n houding zelfs onder de
gerenommeerde schrijvers van Dylanboeken: ze gunnen elkaar soms het licht in de
ogen niet.
Enfin, ieder doet maar. Ik kan alleen maar zeggen dat ik tot
nu toe met veel plezier naar de vier afleveringen heb geluisterd. Matthijs van
Nieuwkerk, Huub van der Lubbe en Gijsbert Kamer kunnen er lekker over
ouwehoeren. Nummer vier met Cato van Dijck van My Baby was wat minder,
simpelweg omdat Cato niet zo soepele prater is. Maar so far is het een relaxt
meedeinen op de kabbelende golfjes van de Bobcast. Veelal een feest van
herkenning. En gelukkig af en toe met een knipoog, want laten we wel wezen, we
praten hier niet over een zaak van leven en dood. De Bobcast zit een beetje op
dezelfde golflijn als het boek van Harm Peter Smilde die in zijn ‘How Does It
Feel’ praat met 26 (!) Nederlandse en Vlaamse schrijvers, musici, kunstenaars,
journalisten en geestelijken over wat Dylan in hun leven betekent. Een boek dat
ik ook met speels genoegen tot mij heb genomen.
Ach, wat is dat toch met die vooringenomenheid – al geef ik
direct toe dat ik me er ook weleens schuldig aan maak, want ja, het is wel
Dylan hè. Als Dylan-liefhebber hoor ik tot nu toe geen opzienbarende onthullingen
in de Bobcast. Maar dat had ik ook niet verwacht; dat kan ook haast niet
anders. Zoals menig volger van deze site heb ook ik een serie Dylan-klassiekers
in de boekenkast. Meters bootlegs staan in mijn cd-collectie, en dan heb
ik het nog niet eens over de vijftien superieure delen van The Official Bootleg
Series.
Wie ‘echte diepgang’ wil (en dat
is vaak ook maar een kreet), dames en heren, de never-ending-bibliotheek van
Dylan-boeken staat tot uw beschikking. En anders wel alle boeken van Jochen
Markhorst van wie regelmatig bijdragen
op deze site verschijnen. Wat? Heb je die boeken nog niet eens
aangeschaft? Bestel ze direct: ze behoren tot het beste van wat ik in al die
jaren over de songs van Dylan heb gelezen. Ze getuigen niet alleen van grote
eruditie (waar haalt-ie het allemaal vandaan), maar vallen ook op door hun soepele,
kwikzilverachtige schrijfstijl waarin de humor nooit ontbreekt.
Zo, dat moest ik nog even kwijt. Ik kijk uit naar de
volgende afleveringen van Chris Kijne en Lars Hulshof. Hulde voor beide heren
die het aandurven deze Bobcast-serie in gang te zetten. Hoe ambitieus: 26
afleveringen! En neem van mij aan, die serie getuigt allerminst van ‘een luie
aanpak’. Daar komt heel veel voor kijken. Veel research, veel denkwerk, veel expertise
- en dat zeg ik dan nog maar even als oud-journalist.
Nee, ik denk niet dat de Bobcast-makers veel buitenstaanders
tot het Dylan-evangelie zullen bekeren. Wie echt plezier wil beleven aan deze
serie wordt wel verondersteld enige voorkennis te hebben. In zoverre snijdt de
kritiek van Klaas Knooihuizen in dagblad Trouw wel hout. Het zij zo.
Overigens ben ik van mening dat Tom Willems en Jochen
Markhorst absoluut moeten opduiken in een van de 22 afleveringen die nog
volgen. Ik zal ze in elk geval allemaal beluisteren. En dat weet ik bij
voorbaat: zij zullen regelmatig een brede glimlach op mijn gezicht toveren.
Ed van Tellingen