De succesvolle en invloedrijke comics serie Preacher (66 delen, 1995-2000) is het uitzinnige, woest uitwaaierende, verbijsterende en hoogst originele verhaal van de priester Jesse Custer. Custer heeft controle gekregen over een half goddelijke, half demonische kracht, “Genesis” en gaat op zoek naar God, die vermist wordt. Die verhaallijn, en de rijkdom aan kleurrijke antagonisten en fantasierijke zijlijntjes, doen veel filmmaatschappijen toehappen. Miramax, HBO, Columbia Pictures… rechten worden gekocht, scripts geschreven en acteurs geselecteerd, maar uiteindelijk durft men een verfilming niet aan. Religieus toch wat te controversieel, en vaak ook wel erg duister. Pas in mei 2016 verschijnt dan toch nog een verfilming: een tiendelige televisieserie op AMC. Het is een succes, en in juni 2017 volgt het tweede, dertiendelige seizoen.
De achtste aflevering daarvan eindigt, geheel in stijl, bizar. Custers reisgenoot en kameraad Cassidy, een ontroerend trouwe, vrolijke en onsterfelijke vampier van Ierse komaf, benadert het bed waarop zijn zoon ligt te sterven. Cassidy staart zijn zoon met ongewoon ernstige, intense blik aan en zingt met zwaar Iers accent:
Way down in Tipperary where cow plop is thick
Where women are young and the lads all come quick
There lived pretty Charlotte, the girl we adore
The pride of Dear Erin, the Scarlet Haired whore
It's Charlotte the harlot, the girl we adore
The pride of Dear Erin
The Scarlet Haired whore
“Charlotte The Harlot”, Charlotte de lichtekooi, is een oeroud scabreus lied dat in tientallen varianten, in oplopende schunnigheid, overal in de Engelstalige wereld wordt gezongen. Dylan kent ongetwijfeld de versie van de peetvader van de Greenwich folkscene, Oscar Brand, op diens Bawdy Hootenanny (1955). Folkmuzikant Brand is behalve de organisator van het Newport Folk Festival ook de presentator van ’s werelds langst lopende radioshow, Oscar Brand's Folksong Festival. Aan hem danken we Dylans radiodebuut, 29 oktober 1961, de uitzending waarin de jonge Bob allerlei flauwekul over zijn kermisverleden bij elkaar fantaseert (“Dit lied heb ik geleerd van een boer uit South Dakota, hij speelde het op een autoharp. Hij heet Wilbur. Ik ontmoette hem iets buiten Sioux Falls toen ik daar op bezoek was”) en waarin hij “Sally Gal” speelt.
Vijftig jaar later dringt Charlotte the Harlot door tot Dylans oeuvre, in het intrigerende en vaak verkeerd begrepen lied “Soon After Midnight” op het bejubelde album Tempest (2012).
Bij verschijnen krijgt die plaat – uiteraard – alle aandacht en zonder uitzondering positieve recensies. In diezelfde besprekingen komt “Soon After Midnight” er echter doorgaans bekaaid vanaf. The Guardian en Rolling Stone noemen het lied zelfs helemaal niet, The New Yorker, Billboard en de New York Times denken dat het een liefdesliedje is en zien er liefdesverdriet in, en alleen Uncut en The Sun ontwaren kwaadaardige wraakzucht en een sinistere ommezwaai.
De opening zet de luisteraars natuurlijk op het verkeerde been, dat is waar. “Ik zoek naar de woorden om je te bezingen” is een zoetig, weeïg poesiealbumcliché, dat Dylan leent uit het doo-wop en crooneridioom van de jaren 50. Sinatra’s “Too Marvellous For Words”, Sarah Vaughans “Words Can’t Decribe” en “I Don’t Know How To Say I Love You” van The Superlatives, bijvoorbeeld. Zoals Dylan in elk couplet wel ergens leentjebuur speelt. “Money Honey” van The Drifters draait hij in zijn radioprogramma Theme Time Radio Hour, en speelt hij ook een paar keer zelf op het podium. “Moon Got In My Eyes” kennen we zowel van Bing Crosby als Sinatra, “On The Killing Floors” is een evergreen die Dylan vermoedelijk al sinds Howlin’ Wolf (1964) kent, en anders wel in de uitvoering van Clapton, of van Jimi Hendrix, of de schitterende versie van zijn muzikale partner Mike Bloomfield (met Electric Flag, 1968). In elk geval heeft de meester genoten van de film “O Brother Where Art Thou” van de Coen Brothers. Sowieso van de soundtrack, waarop “Hard Time Killing Floor Blues” van Chris Thomas King staat: “I was delighted with this album and even watched the movie,” verklapt hij tijdens een persconferentie in Rome, in juli 2001.
Tegen de tijd dat die killing floors langskomen, in het derde couplet, begint bij de aandachtige luisteraar het besef te dagen dat dit niet zomaar een liefdesliedje is, dat hier niet een verliefde kwezel eenzaam in het duister staat te kwijnen, maar dat er iets anders aan de hand is. Dylan de dichter kruipt in zijn latere werk wel vaker in de huid van een duistere, of in ieder geval ongure, onbetrouwbare verteller. “Mississippi”, waarin hij overigens ook al geen woorden kan vinden om de “you” recht te doen, “Floater”, “Huck’s Tune”, “This Dream Of You”, om maar een paar voorbeelden te noemen – allemaal songs met dubieuze vertellers. Deze keer wordt het echt luguber. Voorafgaand aan de date met de huidige fairy queen heeft deze verteller al minimaal drie dames stervend in hun eigen bloed achtergelaten, dames die in zijn ogen allemaal hoeren zijn: de money honey, Charlotte the Harlot en de Maria die in het groen gekleed gaat (de ex-prostituee Maria Magdalena wordt doorgaans in groene kleding afgebeeld). Hij vreest haar fury niet; hij heeft al hardere noten gekraakt (“I’ve faced stronger walls than yours”) en haast heeft hij ook niet – het is kort na middernacht, zijn dag begint pas, en “ik wil niemand anders dan jou.”
Het is, kortom, een heuse murder ballad. Geen liefdesliedje, geen song die, zoals de recensent van Pitchfork denkt, thuishoort op “Blood On The Tracks”, vanwege het bittere, venijnige liefdesverdriet, maar een lied zoals “Mack The Knife”, “Where The Wild Roses Grow”, “Little Sadie”, songs waarin de verteller een moordende psychopaat is.
Dylans murder ballad overtreft literair gezien veel van de songs in die categorie. Dat zijn immers vaak vrij rechtlijnige, eenduidige ballades over bloeddorstige maniakken die zonder enig berouw vertellen hoe en waarom ze hun slachtoffers afslachten. Delia was koud en gemeen, dus ik bond haar vast en joeg er twee kogels door (“Delia’s Gone”). Mijn Flora stond met een andere vent te praten, dus ik stak hem overhoop (“Lily Of The West”). “Soon After Midnight” verhoudt zich daartoe als een broeierige thriller van Hitchcock tot een bloederige western van Peckinpah. Dylan contrasteert idyllische, onschuldige of zelfs hartverwarmende frases (de openingsregels, “my heart is cheerful”, de dames “kwinkeleren en kwebbelen”) met onheilspellende, macabere terzijdes (“de maan glanst in mijn ogen”, “I’ve been down on the killing floors”, “ze liggen te sterven in hun eigen bloed”). De aanstaande moord blijft echter, net als in de subtielere thrillers, buiten het bereik van de camera’s. Het contrast wordt nog versterkt door de misleidende muzikale inkleding; die is lieflijk, verleidelijk en licht melancholiek, net als Dylans voordracht.
Is de tekst nog liefdevol samengesteld uit bits and pieces die Dylan links en rechts heeft bijeengeharkt en tot deze beklemmende, huiveringwekkende momentopname van een wachtende lustmoordenaar in het donker, voor de muziek heeft hij minder moeite gedaan. Daarvoor heeft de muzikant Dylan vrijwel ongefilterd “A New Shade Of Blue” van The Bobby Fuller Four gekopieerd. Ritme, tempo, akkoordenschema, brug en zelfs arrangement komen bijna helemaal overeen, alleen in de hoofdmelodie wijkt Dylan lichtjes af. Dylan heeft wel een zwak voor de jong gestorven (op 23-jarige leeftijd, in 1966) Texaan, die zijn plaats in het Pantheon heeft verdiend met “I Fought The Law”. In Theme Time Radio Hour komt hij drie keer langs, waarbij de radiohost waarderend opmerkt: “One heavy cat.”
Dat onbekommerd kopiëren remt wellicht ook de drang om een cover te produceren. De site nobodysingsdylanlikedylan.com registreert weliswaar een twintigtal covers, maar dat zijn allemaal volstrekt oninteressante hobbyprojectjes op YouTube door ploeterende amateurs of ongetalenteerde tribuutartiesten. We moeten het doen met Dylans eigen versies – en dat is helemaal geen bezwaar, natuurlijk.
Soon After Midnight
I'm searching for phrases
To sing your praises
I need to tell someone
It's soon after midnight
And my day has just begun
A girl named Honey
Took my money
She was passing by
It's soon after midnight
And the moon is in my eye
My heart is cheerful
It's never fearful
I've been down on the killing floors
I'm in no great hurry
I'm not afraid of your fury
I've faced stronger walls than yours
Charlotte's a harlot
Dresses in scarlet
Mary dresses in green
It's soon after midnight
And I've got a date with the fairy queen
They chirp and they chatter
What does it matter?
They’re lyin' there dyin' in their blood
Two-timing Slim
Who's every heard of him?
I'll drag his corpse through the mud
It's now or never
More than ever
When I met you I didn't think you do
It’s soon after midnight
And I don't want nobody but you
2 opmerkingen:
Weer een uitstekende bijdrage (die link groen-Maria Magdalena had ik nog niet gelegd.) Maar een vraag heb je nog niet aangepakt: Wie is Two Timing Slim?
Jochen vroeg mij de volgende reactie te plaatsen:
Dank je Frans. En dat was echt een vraag voor me, ja. Ik heb gezocht – but nobody’s ever heard of him. Anderen proberen, weinig overtuigend, Nick Cave erbij te slepen of vinden dat Dylan het over zijn eigen, vroegere zelf heeft (de drang om autobiografisch te interpreteren blijft onuitroeibaar).
Slim Pickens is Knockin’ on Heaven’s Door (hij speelt die stervende sheriff), maar heeft absoluut niets wat de diskwalificatie “two-timing” rechtvaardigt. In de Theme Time Radio Hour-aflevering “Blood” draait Dylan Memphis Slim, en met enig hineininterpretieren zou je kunnen volhouden dat “two-timing” een etiketje is dat wel op Memphis Slim past.
Maar ach – ik denk dat onze held, zoals wel vaker, enkel en alleen om esthetische redenen voor deze woordcombinatie kiest. “Two-timing Slim, who’s ever heard of him?”- het loopt als een tierelier en klinkt als een klok, inderdaad.
Een reactie posten