Legionnaire’s Disease (1978) - door Jochen Markhorst

Legionnaire’s Disease (1978)

Lodi is een klein stadje, qua grootte vergelijkbaar met een Velsen of een Zeist, in San Joaquin County, ergens in het midden van Californië. Op de officiële website afficheert Lodi zich graag als een zonnig, welvarend stadje dat zijn roem te danken heeft als producent van wijndruiven, als Zinfandel Capital of the World zelfs, en het wijst trots op de onderscheiding 2015 Wine Region Of The Year. Benijdenswaardig en indrukwekkend allemaal, maar daaraan heeft Lodi haar roem natuurlijk niet te danken. Daarvoor moeten we bij Creedence Clearwater Revival zijn, bij het B-kantje van de wereldhit “Bad Moon Rising” uit 1969: “Lodi”.
Maar ja, in dat aanstekelijke liedje, dat al gauw net zo populair wordt als de A-kant, zet John Fogerty het stadje bepaald niet in het zonnetje. Met de stokregel Oh Lord, I’m stuck in Lodi again zal de plaatselijke VVV niet al te verguld zijn. Fogerty bedoelt het niet persoonlijk, legt hij later uit, sterker nog: hij komt weliswaar uit het honderd kilometer verderop gelegen Berkeley, maar als hij het lied schrijft is hij nog nooit in Lodi geweest. Het heeft echter the coolest sounding name, vandaar. Je spreekt het uit als lo-dai, en inderdaad, met het voorafgaande Lord I’m loopt dat keervers als een tierelier. Desondanks negeren de officiële instanties het liedje maar liever. Op die knullig vormgegeven, maar zeer uitgebreide site http://www.lodi.gov worden ruim honderd historical dates of interest sinds 1869 gememoreerd, inclusief hoogtepunten als de productie van 3000 wagonladingen watermeloen in 1886 (“zonder irrigatie!”), het eerste druivenfestival in 1934 en de oplevering van een nieuw politiebureau in 2003, maar dat Creedence in 1969 het stadje wereldberoemd maakt, staat nergens vermeld. Bij de inwoners en de middenstanders ligt het overigens minder gevoelig; op plaatselijke festivals, braderieën en andere evenementen wappert altijd wel ergens een banier met Fogerty’s beroemde oneliner en soms is Oh Lord I’m stuck in Lodi again zelfs het motto van zo’n feestje. 

Na de pijnlijke breuk met zijn bandmaten in 1972 en vooral wegens het schandelijke wurgcontract met manager Saul Zaentz, weigert Fogerty anderhalf decennium lang om zijn oude Creedencehits te spelen. Uiteindelijk duwt Bob Dylan hem weer de goede kant op, vertelt hij in het interview met Uncut, maart 2018. De aanloop daarheen beschrijft hij uitvoeriger in zijn autobiografie Fortunate Son (2015). Hij spreekt Dylan in februari 1987, na een spontaan gezamenlijk optreden met George Harrison bij een concert van Taj Mahal in Los Angeles. Op verzoek van het publiek speelt Dylan een van zijn eigen songs, daarna is George Harrison aan de beurt met “Honey Don’t” en “Twist And Shout”.

Drie minuten lang zong ik Ooh in dezelfde microfoon als George Harrison, net als destijds The Beatles in de Ed Sullivan Show. Dat was een fantastisch gevoel. Toen zei Bob: “Okee John, we hebben allemaal een song gedaan. Nu jij. Proud Mary.”
“Sorry Bob,” zei ik, “ik speel mijn oude songs nooit meer.” Ik deed moeilijk, dat weet ik ook wel. Maar Bob Dylan discussieert niet. In plaats daarvan zei hij, geniaal en invloedrijk zoals hij nu eenmaal is: “Als jij die songs niet meer speelt, zal de hele wereld blijven denken dat Proud Mary een lied van Tina Turner is.”
Nu kon ik er niet meer onderuit. Ik dacht, Bob Dylan heeft me zojuist opgedragen om Proud Mary te spelen omdat het anders een Tina Turnersong wordt. Dat is iets wat alleen een muzikant kan – al dat gelul aan de kant schuiven en gewoon gaan. Dus ik speelde Proud Mary. En genoot ervan. Enorm.

“Dylans woorden waren nogal provocerend en that certainly put a bee in my bonnet, het zette me wel even aan het denken,” geeft Fogerty toe in dat Uncutinterview. Een paar maanden later speelt hij op een benefietconcert voor Vietnamveteranen en laat hij tot laaiend enthousiasme van de oudgedienden voor het eerst in al die jaren weer “Fortunate Son”, “Who’ll Stop The Rain” en al die andere CCR-klassiekers horen.

Het is niet de eerste of enige keer dat Fogerty Dylans invloed erkent. In die autobiografie bewondert hij de songschrijver Dylan onomwonden en als een stroopsmerende radiopresentator hem the voice of a generation noemt (SiriusXM, oktober ’16), deinst hij geschrokken terug: nee, dat is Dylan. In het interview met American Songwriter, mei 2013, kan hij zelfs geen superlatieven verzinnen om die invloed te beschrijven:

Bob Dylan, je kunt zijn belang niet overdrijven, zijn culturele impact op die tijd. Het maakt niet uit hoeveel overdrijvingen en hyperbolen je gebruikt met betrekking tot 
Bob Dylan, je hebt er nooit genoeg. Als er één man verantwoordelijk is voor het einde van de Vietnamoorlog, dan is het Bob Dylan wel. Vanwege die miljoenen en miljoenen jonge mensen die naar zijn muziek luisterden, zijn woorden ontleedden, kinderen van zijn poëzie werden en een culturele mening ontwikkelden, dat is allemaal naar Bobs beeld, in zijn schaduw.

En het meest tastbaar is die invloed natuurlijk in zijn songs, zoals in “Lodi”, waarin Fogerty varieert op Dylans “Stuck Inside Of Mobile”.

In 1978 retourneert Dylan het compliment door een andere regel uit “Lodi” te hergebruiken voor het obscure “Legionnaire’s Disease”. Met een wat macabere twist, dat wel. Waar Fogerty zingt If I only had a dollar for ev’ry song I’ve sung, zingt Dylan I wish I had a dollar for everyone that died.
Dat is niet het enige bevreemdende aan de song. Alleen al de plaats in ’s mans catalogus is tamelijk uniek; Dylan heeft het lied nooit opgenomen of uitgevoerd op een podium, maar in 1981 worden wel de auteursrechten veiliggesteld, de tekst wordt opgenomen in The Lyrics en op de site. Vergelijkbaar hoogstens met het lot van “Love Is Just A Four Letter Word”.
Wezensvreemd is daarnaast het thema. Legionnella’s disease, de legionairsziekte of veteranenziekte, wordt in 1976 opgespoord na een uitbraak van de ziekte als 221 veteranen, die voor een reünie van het Amerikaans Legioen in hetzelfde hotel in Philadelphia verblijven, besmet raken met de bacterie die we sindsdien de legionella pneumophila-bacterie noemen. Dat zien we eigenlijk nooit, zo’n acute, en vooral vluchtige insteek van een Dylansong. Andere topical songs, zoals “George Jackson” of “Who Killed Davey Moore” hebben dan nog wel een historisch incident als inspiratiebron, maar hebben daarbovenop een tijdloze, het anekdotische overstijgende waarde. Hier bij “Legionnaire’s Disease” zien we wel een poging daartoe, in dat merkwaardige laatste couplet, maar het komt niet echt van de grond. Het begrip veteranenziekte is nu eenmaal te specifiek om zich los te kunnen zingen van de inhoud, te expliciet om een metaforische kwaliteit te winnen.
Dylanesque woordspel en –kunst is er wel. Niet veel, maar in ieder geval meer dan in de meeste songs van Slow Train Coming, die hij na dit lied zal schrijven. Got ’em hot by the collar is een catachrese, een niet-bestaande uitdrukking, en lijkt samengesteld uit hot under the collar (= furieus, woest) en to get by the collar (bij de kraag vatten), plenty an old maid shed a tear heeft een archaïsche, negentiende-eeuwse kleur, zoals ook put on a squeeze eerder gangsteridioom uit jaren 30 films is, en semantisch hier sowieso niet past.

De bard is er zelf niet al te trots op, in ieder geval. Hij gebruikt de song enkel voor de soundcheck, net zoals hij in die dagen wel meer songs die ongepubliceerd blijven uit zijn mouw lijkt te schudden, en verwerpt het lied dan gauw.
Gitarist Billy Cross, uit de begeleidingsband, is echter wel dol op “Legionnaire’s Disease”. Twee jaar later, als Billy al lang en breed weg is bij Dylan, en hij met zijn Deense vrienden van de Delta Cross Band een platencontract heeft, weet Cross nog een oude tape van een soundcheck in Detroit op te snorren en dat voldoet om zijn bandleden te overtuigen: voor het album Up Front (1981) produceren ze dan de eerste officiële opname van deze Dylansong.
Die opname maakt ook meteen wat inzichtelijker waarom de meester het lied heeft laten liggen – dat stukje tussen de verzen lijkt wel héél erg op “Like A Rolling Stone”. Reparabel – Dylan had het bij een eventuele opname ongetwijfeld omgeschreven of eruit gegooid – maar ach, hij heeft nieuwe songs genoeg, deze maanden in 1978. En Dylan really, really hates to repeat himself, verklapt studiotechnicus Chris Shaw in 2008:



Bob heeft er echt, écht een hekel aan om zichzelf te herhalen. Hij háát dat gewoon. Het kwam vaak voor tijdens “Love & Theft” dat hij een song deed en dan zei: ‘Ach, dit heb ik al een keer gedaan. We moeten een andere manier verzinnen om dit te doen.” Dat is echt waarom het bij hem allemaal draait.

Met of zonder dat Rolling Stone-stukje is het een prachtige song, maar het slaat toch niet aan. Die bewonderenswaardige reanimatie door Billy Cross is ook meteen de enige vermeldenswaardige versie van het lied. Er bestaan nog wel wat krukkige versies van tribuutbandjes, maar de collega’s uit de hogere echelons laten “Legionnaire’s Disease”, net als Dylan zelf,  links liggen.
John Fogerty is natuurlijk de ideale kandidaat. Tijdens zijn concerten in 2018 speelt hij tussen het solowerk en de CCR-klassiekers door altijd wel twee of drie covers. “Jambalaya” van Hank Williams, “My Toot Toot” van Rockin’ Sidney… een obscuur pareltje uit Dylans Geheime Catalogus past daar heus wel tussen.

Legionnaire’s Disease
Some say it was radiation, some say there was acid on the microphone
Some say a combination that turned their hearts to stone
But whatever it was, it drove them to their knees
Oh, Legionnaire’s disease

I wish I had a dollar for everyone that died within that year
Got ’em hot by the collar, plenty an old maid shed a tear
Now within my heart, it sure put on a squeeze
Oh, that Legionnaire’s disease

Granddad fought in a revolutionary war, father in the War of 1812
Uncle fought in Vietnam and then he fought a war all by himself
But whatever it was, it came out of the trees
Oh, that Legionnaire’s disease

Geen opmerkingen: