de hoezen #8 - door Patrick Roefflaer

11 – Self Portrait
Uitgebracht: 8 juli 1970
Schilder: Bob Dylan
Fotografen: Al Clayton, John Cohen en David Redfern
Art-director: Ron Coro

Bob Dylans tiende elpee is opnieuw een dubbelaar en heeft dus weer een openklappende hoes. Daarop is het werk te zien van maar liefst drie fotografen.

Fotograaf 1: Al Clayton

In de vorige aflevering kon je lezen hoe Al Clayton bijna de hoesfoto voor Nashville Skyline had mogen verzorgen. Je las er ook hoe het eerste contact van de fotograaf met de zanger eerder stroef was verlopen. Dat veranderde kort daarna.
Op 1 mei 1969 was Dylan opnieuw in Nashville. In het Ryman Auditorium - de legendarische zaal van waaruit sinds 1943 wekelijks de Grand Ole Opry wordt uitgezonden - vinden de opnamen plaats voor een nieuwe TV-reeks: The Johnny Cash Show. Cash mag telkens een paar gasten uitnodigen. Voor de allereerste uitzending zijn dat: Cajun fiddler Doug Kershaw, de jonge folkzangeres Joni Mitchell en zijn vriend Bob Dylan.

In een artikel over de opnamen, gepubliceerd in Rolling Stone op 1 juni 1969, staat:

“Na het concert zei een fotograaf tegen hem: ‘Je zag er nerveus uit vandaag, Bob.’
‘Ik stond doodsangsten uit,’ antwoordde hij glimlachend.”

De auteur, Patrick Thomas, had waarschijnlijk geen idee dat Dylan het letterlijk bedoelde. Al Clayton vertelt wat er gebeurde: “We zaten allemaal in de kleedkamer, toen opeens iemand door het dak viel. De man probeerde zo binnen te raken. Die arme Dylan riep: ‘Al, haal hem hier weg!’ De politie kwam en nam hem mee.
Daarna was Dylan vriendelijk tegen me. Ik denk dat hij mij vertrouwde.”

Twee dagen later is Clayton dan ook present in de studio tijdens de (voorlopig) laatste sessie voor Dylans volgende elpee. Ook Doug Kershaw is uitgenodigd om met zijn fiddle de opnamen op te leuken van enkele covers: “Take A Message To Mary”, de klassieker “Blue Moon” plus twee nummers van Johnny Cash.

Op de linkerzijde van de binnenhoes van Self Portrait staan maar liefst zeven foto’s van deze sessie. Op de zwart-wit foto’s is Dylan aan het werk – of aan het luisteren naar een playback, terwijl zoontje Jesse op de grond dolt. Daarnaast zijn er twee kleurenfoto’s: een van de lege Columbia Studio A in Nashville en een van het mengpaneel.

Fotograaf 2: David Redfern

Aan de rechterzijde is ook één kleurenfoto te zien, van het optreden van Bob Dylan op het Isle of Wight. Die is het werk van de David Redfern.

De Brit valt op omdat hij, als één van de weinigen in die tijd, optredens van jazz muzikanten vereeuwigd in kleur. Hij doet dat zo goed dat wanneer de Amerikaanse post in de jaren negentig tien postzegels uitgeeft gewijd aan jazz muzikanten, maar liefst drie daarvan gebaseerd zijn op foto’s van hem.
Zijn reputatie als de “Cartier Bresson van de jazz” bezorgt hem uitnodigingen voor de grote jazz festivals in Newport, New Orleans en Montreux, waarna hij zijn terrein uitbreidt naar de grote rock festivals, waaronder dat op het eiland Wight, waar hij op 31 augustus 1969 Bob Dylan vastlegt.

Fotograaf 3: John Cohen 

In januari 1970 verhuist Bob Dylan weer naar New York, om te ontsnappen aan al te opdringerige fans die hem en zijn familie in Woodstock kwamen opzoeken. Omdat afgelegen gaan wonen blijkbaar niet helpt, besluit hij het te proberen door op te gaan in de grote stad. Hiding in plain sight.
Om uit te zoeken of dat werkt, roept hij de hulp in van een oude vriend. “Hey John, ik heb wat foto’s nodig. Kom naar de stad en breng een camera mee waarmee je foto’s kunt maken vanop een huizenblok afstand.”

John is John Cohen, een musicoloog en muzikant, maar ook fotograaf en cineast.
Cohen richtte in 1958, samen met Mike Seeger en Tom Paley de New Lost City Ramblers op, een string-band die het geluid van de old-time muziek uit de Appalachen weer tot leven wil brengen. Daarvoor willen ze terugkeren naar de bron, door op zoek te gaan naar nog levende muzikanten die in de jaren twintig en dertig opnamen maakten, die later zijn verzameld door Harry Smith op Anthology of American Folk Music. Van die speurtocht maakt Cohen beelden, die hij bundelt in de film High Lonesome Sound (1962).

In september 2013 worden zijn foto’s tentoongesteld in New York: Been Here and Gone: Photographs by John Cohen of Bob Dylan and Woody Guthrie. Bij die gelegenheid vertelt hij in diverse krantenartikels het verhaal van zijn drie fotoshoots met Bob Dylan.

“Ik ontmoette Bob toen hij voor het eerst naar New York kwam. Het was in een van die koffiehuizen in Greenwich Village, waar hij toen woonde. […] Het jaar daarna [lente 1962] maakte ik heel wat foto’s van hem in zwart-wit. De bekendste is misschien wel die van een getormenteerd kijkende Bob die verwoed aan een sigaret trekt.”

Acht jaar na die eerste fotosessie, krijgt hij dus opeens dat telefoontje van Bob Dylan. Gewapend met een gehuurde telelens, trekt hij naar Dylans huis in MacDougal Street in Greenwich Village. Het plan is dat Dylan gewoon in de buurt wandelt en dat Cohen hem volgt van op een grote afstand. Zo wil hij weten of hij kan opgaan in de massa. “Ik werkte vooral intuïtief,” vertelt Cohen, “want ik kon onmogelijk communiceren met Bob van op zo’n afstand.  Hij wandelde want rond en ik probeerde hem in beeld te krijgen. Het waren spontane composities – van zorgvuldig focussen was geen sprake. […] Hij was in z’n eentje en niemand keek naar hem. Hij bleef onopgemerkt, werd niet herkend.”

Een week later spreken ze opnieuw af, dit keer bij Cohen thuis, op diens boerderij in Putnam County – een uurtje rijden vanaf het centrum. “Hij kwam naar me toe gereden en we spendeerden een paar uur samen. Hij was meer op zichzelf dan bij onze eerste ontmoeting, maar hij stond open voor iedere suggestie.[…] Hij zette een oude hoed van mij op, dolde wat met mijn hond, ging op z’n knieën voor wat kippen en mijn kinderen, bezocht een stal in de buurt en wat achtergelaten auto’s in het bos en keek vol bewondering naar wat bomen -  heel gewone dingen, die ik alle dagen doe. Het leek wel of ik foto’s maakte van mezelf in mijn eigen leefwereld met Bob als stand-in voor mezelf.”

“Ik vroeg niet naar zijn bedoeling met deze beelden en was zeer verrast toen ik ze zag op de hoes van Self Portrait.”

Dylan neemt de negatieven mee en geeft ze nooit terug. Pas bij de voorbereidingen voor Another Self Portrait, zo’n veertig jaar later, krijgt Cohen ze terug te zien – vandaar de tentoonstelling en het boek Young Bob.


Schilder: Bob Dylan

De beide sessies met Cohen kunnen worden gezien als een oefening in aanwezig zijn, zonder zichtbaar te zijn. Op gaan in de massa en de leefwereld van een ander gebruiken alsof het zijn eigen leven in Woodstock betrof. “Je est un autre,” wist Arthur Rimbaud al.



Net als hij liedjes geschreven door anderen gebruikte, om een beeld van zichzelf te definiëren.

Geheel in dezelfde lijn maakt hij een schilderij van een onbekende man.
“Iemand die ik kende, had wat verf en een vierkant schilderdoek,” verklaart hij doodleuk. “Daarmee heb ik dat portret voor de hoes in zo’n vijf minuten gemaakt. Ik dacht: ‘Ik noem dit album Self Portrait’.”

Haast vanzelfsprekend prijkt op de Bootleg Series uitgave gewijd aan de Self Portrait periode een nieuw portret van een onbekende man.

Net als op Nashville Skyline ontbreekt op de hoes van Self Portrait een titel en naam van de uitvoerder.
Anoniemer kan moeilijk.













Geen opmerkingen: