Precious Angel (1979) - door Jochen Markhorst


Precious Angel (1979)

Een vakkundig gemaakte, best wel aangrijpende road-movie, My Own Love Song uit 2010, met prima acteerwerk van gearriveerde sterren als Renee Zellweger en Forest Whitaker, maar toch weinig succesvol. De meeste recensenten zijn erg zuinig met de punten en betichten de film van een te hoge dosis opgelegde sentimentaliteit, de bezoekersaantallen vallen knap tegen. De Franse regisseur Oliver Dahan, die zojuist nog een Oscar gewonnen heeft (voor de Edith Piaf-film La Vie En Rose, 2007) heeft verrassenderwijs Dylan kunnen strikken voor de soundtrack. Dahan is schaamteloos en vraagt niet, zoals Dylan is gewend, om één liedje dat over de aftiteling wordt gespeeld, nee, hij wil een rode draad van nieuwe Dylansongs door de hele film heen en vraagt dus, in een brief, sans gêne, om ‘tien a twaalf songs’. Geamuseerd vertelt Dylan in 2014, in het Rolling Stone interview met schrijver Douglas Brinkley, over die gebeurtenis:

“Aanvankelijk was het ondenkbaar,” zegt Dylan. “Ik bedoel, ik snapte niet eens wat hij eigenlijk zei. [met overdreven Frans accent] ‘Zou je, euh, tien, twaalf liedjes kunnen schrijven?’ Ik zei: ‘Serieus? Is deze kerel serieus?’ Maar hij was zo onverschrokken! Meestal wordt je gevraagd om één nummer te doen, voor aan het einde van de film. Maar tien nummers?” Dylan vervolgt: “Dahan wilde die nummers door de hele film heen zetten en verschillende redenen voor hen vinden. Ik gaf de man gewoon het voordeel van de twijfel dat hij wist wat hij deed.”

Maar het redt de film niet. Een echte klapper á la “Knockin’ On Heaven’s Door” zit er ook niet tussen, helaas. Voor de apotheose levert Dylan “Life Is Hard”, dat op Together Through Life (2009) terecht komt, evenals de andere songs die hij kennelijk uit z’n mouw kan schudden voor Dahan, maar evenmin erg memorabel zijn. Gelukkig staat hij ook het gebruik van een paar gouwe ouwe toe: “What Good Am I?”, “I Believe In You” en “Precious Angel”, dat door Zellweger wordt gezongen.

Het is een van de meest problematische nummers van de plaat, “Precious Angel”. De muziek is boven alle kritiek verheven; hemelse melodieën, catchy refrein met een Dylanesk hergebruik van een antiek lied (in dit geval “The Midnight Special”), gitarist Mark Knopfler op z’n allerbest, fantastische blazers, knisperende, gloedvolle productie door de oude meester Jerry Wexler en een virtuoos zingende Dylan, die op deze eerste gospelplaat Slow Train Coming sowieso op dreef is. Geen problemen, tot zover. Integendeel zelfs.

Maar dan de tekst. Bij een ander hoogtepunt van de plaat, “I Believe In You”, kan de luisteraar het evangelie nog ontlopen; met een beetje oogkleppenwerk is dat lied wel als een ‘algemeen’ liefdeslied te beluisteren. Dat lukt bij “Precious Angel” hoogstens een half couplet lang. Het begint in ieder geval nog als een liefdesverklaring aan een vrouw van vlees en bloed. En niet eens een fictieve dame. Dit is de plaat waarop Dylan van een eerder geloof afstapt en opeens wél bekentenislyriek schrijft, wél songs schrijft waarin de verteller en de schrijver samenvallen, waarin Je opeens niet meer un autre is. En uit Dylans biografie valt hier vrij eenvoudig te destilleren dat Mary Alice Artes bezongen wordt, wat hij – bijna letterlijk – ook op het podium verklapt (Seattle, 14 januari ’80). Het is een raamvertelling; Dylan vertelt wat een dame hem heeft verteld, over een gesprek dat zij met een taxichauffeur zou hebben gehad. De taxichauffeur was begonnen over Dylans bekering.

“En de dame vroeg: ‘En, wat vind je van zijn nieuwe werk?’ En hij zei: "Wel, ik vind het echt goed, maar ik zeg je dat ik denk dat als ik die persoon zou ontmoeten die Bob Dylan in de Heere heeft gebracht, ik denk dat ik dan ook Christen zou worden." En dit lied nu, dat gaat helemaal over die ene persoon.”

Mary Alice Artes kennen we nog van de hoes van Street Legal (1978), waaraan zij blijkbaar als “Queen Bee” heeft bijgedragen. Wat Dylan daarmee bedoelt is raadselachtig. Doorgaans is Queen Bee een weinig flatteuze aanduiding voor het populairste meisje op school, dat met onaantastbare zelfverzekerdheid, psychische terreur en een haag van lakeien haar positie als bijenkoningin in de korf weet vast te houden. Queen Bitch is een synoniem, so swishy in her satin and tat, volgens een sardonische Bowie (op Hunky Dory, 1971)  

Dylan is echter dol op Artes. Volgens de Ottowa Journal van 1 september 1978 is zij met Dylan in Minnesota, na de Europese tour, hij laat zich door haar meeslepen naar het kerkgenootschap van de Vineyard Christian Fellowship en een bron claimt te weten dat hij haar een aanzoek, met ring en al, heeft gedaan. De song “The Groom’s Still Waiting At The Altar” (1981) is dan de poëtische weergave van de afwijzing. Het laat zich in ieder geval allemaal niet rijmen met de neerbuigende functietoewijzing Oppertrut. Een enkeling gokt daarom dat de wat hitsige, verliefde en speelse Dylan, die zojuist ook het licht scabreuze “New Pony” heeft opgenomen, een insider-grapje maakt voor Mary Alice; de “B” zou staan voor “boobies” en Dylan veroorlooft zich hier dus een toespeling op een fysieke kwaliteit van zijn aanbedene.
We zullen er wel niet meer achterkomen. Mary Alice Artes is een weinig opzienbarende bijrolactrice in terecht vergeten B-films (van het tenenkrommende She Came To The Valley zijn op YouTube nog wel wat fragmenten te vinden). Haar claim to fame blijft beperkt tot haar tijd met Dylan, daarna verdwijnt zij weer van het toneel.

Hier echter, in “Precious Angel”, is zij nog stralend aanwezig. Zij is degene die de verblinde zanger naar het licht leidt en diep in de Bijbel vindt Dylan een zielsverwantschap: hun voorouders zijn, lang lang geleden, collega-slaaf geweest. In slavendienst van de farao zijn in Mozes’ tijd immers zowel Ethiopische voorouders van de Afro-Amerikaanse Mary Alice als Hebreeuwse voorouders van de Joodse Bobby Zimmerman. We are covered in blood, girl, you know our forefathers were slaves.En dat de Jood Mozes waarschijnlijk met een zwarte vrouw trouwde (Numeri 12:1 “want hij had een Cuschitische ter vrouw genomen”) maakt ons tot méér dan zielsverwanten – je bent zelfs my flesh.   


Was het daarbij maar gebleven, bij die liefdesverklaring en de John Wesley Harding-achtige bijbelse verwijzingen – dan had het lied ook na 1980 nog wel op de speellijst kunnen staan. Maar het gaat al vroeg in de tekst mis. De “geestelijke oorlog” in regel 5 voorspelt al ellende en in de daaropvolgende regel komen we in de drup: óf je gelooft, of je bent een ongelovige, er is geen neutraal terrein.
Dat is schrikken. Dit is het laatste stapje voor fundamentalisme, intolerantie en fanatisme. Een eenmalig slippertje is het niet; ook in “Gonna Change My Way Of Thinking” uit Dylan vergelijkbaar dogmatische stelligheden. Gelukkig volhardt de poëet niet hierin. In de twee evangelische platen hierna zijn de scherpste kantjes er wel af, en in het interview met Paul Zollo, april 1991, blikt Dylan weinig trots terug op “Precious Angel”: It’s just too much and not enough. De herinnering verleidt hem zelfs tot een halve, indirecte spijtbetuiging: “Iemand vertelde me eens dat Tennyson zijn gedichten wilde herschrijven als hij ze eenmaal in druk gezien had.”

De onverzoenlijkheid in dat eerste couplet en de vlammende haatretoriek in het tweede couplet (geleend uit Openbaringen 9:6, “Ze zullen naar de dood verlangen, maar de dood vlucht van hen weg”) zijn verantwoordelijk voor de impopulariteit van het verder schitterende lied. Zelf speelt Dylan het nooit meer, gecoverd wordt het zelden, zelfs niet in gospelkringen. De populaire christelijke dance-band World Wide Message Tribe verdient het vagevuur voor hun verkrachting van het lied (1998), van het Ierse fenomeen Sinéad O’Connor bestaat een wonderlijk mislukte huiskameropname, die zij opmerkelijk genoeg zelf op YouTube plaatst en eigenlijk benadert alleen de Renee Zellweger-versie uit de film de schoonheid van het origineel. Ook om cinematografische redenen is die versie beperkt tot één couplet en één refrein en dat is vooral jammer; prachtig, intiem gearrangeerd en verrassend goed gezongen door de actrice, die zo te horen ook zelf de tweede stem doet. Het fragment luistert een zwijgende filmscene op, waarin Zellweger in haar rolstoel beschenen wordt door het licht van vuurwerk, you torch up the night.
Haar ogen vullen zich langzaam met tranen.

Renee Zellweger:

Geen opmerkingen: