De onmacht van een Dylancriticus; een reactie op Ilja Leonard Pfeijffer

Onder de titel "Kan hij zich meten met grote dichter?" publiceerde Ilja Leonard Pfeijffer een commentaar op de toekenning van de Nobelprijs voor de literatuur aan Bob Dylan, zie hier.
Hierbij mijn reactie.

De onmacht van een Dylancriticus

Ilja Leonard Pfeijffer vindt niet dat Bob Dylan de Nobelprijs voor de literatuur verdient. (NRC, 8 december) Dat mag hij vinden, niet iedereen kan tenslotte een goede smaak hebben. In zijn beargumentering slaat Pfeijffer de plank echter volledig mis. Pfeijffer lijkt eerst nog het beste met Bob Dylan voor te hebben. Dat doet hij door er op te wijzen dat het feit dat Bob Dylan zijn teksten zingt geen reden is om deze teksten niet als literatuur te bestempelen.
Vervolgens presteert Pfeijffer het drie keer mis te slaan om daarmee zichzelf als criticus volledig buiten spel te zetten.

Misslag 1: Pfeijffer schrijft dat Bob Dylan niet kan zingen. Dit is niet relevant voor een oordeel over de al dan niet terechte toekenning van de Nobelprijs voor de literatuur aan Bob Dylan.

Misslag 2: Voor een oordeel over Bob Dylans poëzie richt Pfeijffer zich op één van de ruim zeshonderd songteksten van Bob Dylan, reduceert de inhoud van deze song tot de soundbite “Het is een lied over een kutleven in een kutwereld” om aan de hand hiervan en enkele slecht gekozen citaten Dylans gehele oeuvre naar de prullenbak te verwijzen.

Misslag 3: Aan het eind van zijn kritiek suggereert Pfeijffer dat de Nobelprijs beter niet naar Bob Dylan had kunnen gaan, omdat hij er al zo warmpjes bij zit. De prijs had, aldus Pfeijffer, moeten gaan naar een schrijver “van wie het grote publiek nog nooit heeft gehoord en die dan een ontdekking kan blijken te zijn”.

Het is vreemd dat naamsbekendheid – zoals Pfeijffer oppert – of de financiële situatie van een schrijver moeten meewegen bij het al dan niet toekennen van een literaire prijs. Bij de toekenningen van de Nobelprijs moet het gaan om de kwaliteit van de literatuur.
Pfeijffer concludeert: “Duizenden dichters dichten beter dan Dylan en daarom is de bekroning belachelijk.” Hij heeft mij hier niet van weten te overtuigen vooral omdat hij met non-argumenten en vooroordelen jegens de winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur op de proppen komt.

Zo’n twee maanden geleden werd bekend gemaakt dat de Nobelprijs voor de literatuur naar Bob Dylan gaat. In die twee maanden heb ik in verschillende kranten commentaren gelezen op de toekenning van de prijs aan Bob Dylan, maar helaas nog geen een artikel waarin ingegaan wordt op de literaire kwaliteiten van Bob Dylans oeuvre. Ik kijk uit naar de dag waarop het eerste inhoudelijk sterke artikel over de toekenning van de Nobelprijs voor de literatuur aan Bob Dylan in een Nederlandse krant zal verschijnen.


Tom Willems


6 opmerkingen:

Gerbrand zei

Je neemt die negatieve stukjes behoorlijk serieus, Tom. Toevallig dat onze aandacht deze tijd ook uitgaat naar de 1966 tour waarin de reactie van de media ook voornamelijk negatief (en eensluidend en nietwetend) was. Hetzelfde gaat nu op voor al die reagluurders die Dylan niet kennen maar die hun territorium ("selecte lezersschare van connaisseurs", toe maar) willen verdedigen. Zoals de folkies in 65/66.

Lekker laten gaan. Bob heeft de prijs. Klaar.

Anoniem zei

Zucht, daar gaan we weer. Ik ga dit niet meer lezen hoor. Waarom mag alleen Tom Willems iets van Bob Dylan vinden? Waarom neem je jezelf in godsnaam zo serieus? Er zijn wel belangrijker dingen lijkt mij zo.
Als ik dit klaaglijke gedram naast het weldoordachte stukje van Pfeijffer leg, is mij wel duidelijk wie zich niet met wie kan meten.
Vr gr Kroko Dylan

tom zei

Je slaat de spijker op zijn kop, Kroko: "Zucht, daar gaan we weer." Precies mijn gedachte bij het lezen van zowel het stuk van Pfeiffer als bij het lezen van jouw reactie.
Tom

Jochen zei

Ik merk toch ook dat ik zoiets niet zomaar kan laten gaan. Eerdere stukken in bijv. het NRC, ook al geschreven door critici waarbij je al gauw het pijnlijke vermoeden kreeg: deze meneer kent het werk van Dylan helemaal niet, jeukten ook al zo (Christiaan Weijts, bijvoorbeeld). Het is toch ook wel raar - het zijn toch echt opiniestukken. Die laat je toch schrijven door iemand met kennis van zaken? Ik heb dus toch maar een antwoord geschreven:

Lees die liedteksten nou eerst maar eens, Ilja

Zorgelijk. De erudiete en gewaardeerde Ilja Leonard Pfeijffer verrast ons met een verontrustend warrig betoog. In “Kan hij zich meten met grote dichters?” (8 december) wil hij, vermoedelijk althans, duidelijk maken dat de toekenning van de Nobelprijs aan Bob Dylan onterecht is.
Na een kleine vierhonderd woorden waarin hij eerst wat feiten op een rijtje zet (met fouten, overigens; “Bob Dylan” is géén nom de plume, hij heeft lang, lang geleden zijn naam echt, heus en officieel veranderd), ons beleert over de oorsprong van lyriek en niet ongeestige terzijdes plaatst, stelt hij schijnbaar klip en klaar: “Er is dus geen enkele reden om Dylan te diskwalificeren.”
Vervolgens, u raadt het al, besteedt hij ruim vierhonderd woorden aan het diskwalificeren van Dylan. Dat is an sich al ambitieus. Dylans oeuvre omvat zo’n 600 liedteksten. Om dan op minder dan een A4’tje uit te leggen waarom dat oeuvre niet Nobelprijswaardig is… dat vereist het schier Nobelprijswaardige stilistische kunnen om met heel weinig woorden heel veel te zeggen.

Dat kunnen demonstreert Pfeijffer vervolgens niet. Pfeijffer onderbouwt zijn opinie met zes (6) tekstflarden uit één (1) liedtekst uit 1962 en vindt dan kennelijk dat hij daarmee afdoende aantoont: dat werk van die meneer Dylan stelt niet zoveel voor. Het is “poëtisch bedoelde beeldspraak”, de metaforen zijn “clichés” en “eenduidige, voorspelbare beelden”. Afgezien van de nogal populistische onsmakelijkheid om enkele bouwstenen van één gedicht uit hun context te tillen en vervolgens buiten die context te waarderen, en de pretentie daarmee dan óók nog eens ‘s mans literaire productie uit de vijftig (50!) jaren daarna “besproken” te hebben, bekruipt de lezer van Pfeijffers betoog inmiddels een pijnlijker vermoeden: de auteur weet niet waarover hij praat, permitteert zich een mening over een oeuvre dat hij niet kent.
Dit ene lied, bijvoorbeeld (“A Hard Rain’s A-Gonna Fall”), is een bewerking van het zeventiende-eeuwse “Lord Randall” van Francis Child en nu juist een van de vele voorbeelden van lyriek waarmee Dylan zich welbewust in de traditie van grote dichters plaatst. Los van de evocatieve kracht van zijn beste poëtische werken, onderscheidt Dylans werk zich namelijk ook door het respect voor traditie.
Te vrezen valt dat Pfeijffer dit echt niet weet. Hij kent de liedteksten van Dylan niet. Niet gelezen. Hij weet niet dat literatuuronderzoekers van naam, zoals een Professor of Poetry van Oxford, Christopher Ricks, al jaren de Nobelprijswaardigheid van Dylan onderkennen. Hij is nooit met de verzamelde Lyrics (Simon & Schuster, Londen, 2006) op zijn leesfauteuil neergeploft om zich te laten beroeren door poëtische hoogtepunten als Ain’t Talkin’, Not Dark Yet of Dignity, door poëzie waarin echo’s van Ovidius doorklinken, door lyriek met decors uit Ezechiël en Openbaringen, door variaties op de visioenen van William Blake, door verrassende reverences naar T.S. Eliot en Eugene O’Neill, door literair werk, kortom, van een talent dat een plaats inneemt in een eeuwenlange rij van de grootste dichters, toneelschrijvers en chroniqueurs.

Eén prominente medestander heeft Pfeijffer overigens wel: de dichter zelf.
“Dichter, dichter… dichters gaan niet naar de supermarkt, dichters hebben geen telefoon. Dichters verdrinken in een meer,” bromt hij als een interviewer hem een dichter noemt (in 1991, interview met Paul Zollo voor Song Talk).
Maar lees die liedteksten toch maar ‘s.


Anoniem zei

Beste Tom,

Toen ik vanochtend jouw reactie las op het stukje van Ilja Leonard Pfeijffer, realiseerde ik me dat jij jezelf met een probleem hebt opgezadeld. Je hebt jezelf namelijk de beperking opgelegd om je alleen te richten op artikelen die in Nederlandse kranten en tijdschriften verschijnen. De titel van je blog is nu eenmaal "Bob Dylan In (het) Nederland(s)". Enkele weken terug gaf je in een reactie op mijn reactie (op één van je artikelen) aan dat je het mechanisme nog niet hebt gevonden om je goed voor af te schermen voor media-uitingen. De titel van je blog dwingt jou immers om iedere keer als er weer een stukje over onze held in een Nederlandse krant of tijdschrift verschijnt naar de kiosk te rennen om dat artikel te bemachtigen. Dit keer is het Pfeijffer die je uit de tent weet te lokken.

Het is in meer dan 100 jaar tijd geen enkele Nederlandse schrijver gelukt om de Nobelprijs voor literatuur te bemachtigen. Wellicht dat de taal een te grote barrière vormt, hoewel ik enkele weken geleden een artikel las waarin werd gesteld dat Nederlandse schrijvers eenvoudig de moed niet hebben om zaken van werkelijk belang aan de kaak te stellen. Moed om je te verweren tegen dogma's bijvoorbeeld. Doorgaans gaat de Nobelprijs naar schrijvers die controversiële standpunten innemen en moed tonen. Ik ken hiervan geen voorbeelden in de Nederlandse literatuur. Nederlanders houden zich voornamelijk bezig met onbeduidende zaken. Zo ook Pfeijffer, zo leid ik af uit jouw reactie (want ik heb zijn stukje niet gelezen...). Buiten het feit dat het onze vaderlandse auteurs aan moed ontbreekt zijn ze overwegend kleinzielig en lijken ze voor het merendeel zichzelf en hun werk schromelijk te overschatten.
Het gevolg is weer zo'n zuur stukje over een grootheid die een hoge onderscheiding krijgt die voor hem nooit zal zijn weggelegd.

Mijn advies aan jou, Tom: Verander de titel van je blog en leg jezelf niet langer de beperking op om je uitsluitend te richten op het Nederlands. Het zal de teneur van je stukjes minder drammerig en wrang maken en dat zal ons leesplezier zeker ten goede komen.

Groet,

M&A

hans altena zei

Eigenlijk hebben Jochen en Tom al afdoende gereageerd, maar ook ik heb Ilja een reactie gestuurd, waarin ik hem vraag of hij zich heeft verdiept in de grote dichter Allen Ginsberg, en waarom deze moest huilen bij precies het lied dat hij slordig bekritiseert met bijvoorbeeld een aanval op cliché's waar de hijzelf zich er altijd op heeft beroemd daar graag mee te spelen. Dat hij niet onderkent hoe Dylan in zijn werk een symbiose tot stand brengt tussen de traditie van de avant garde zoals bij Joyce, Thomas Pynchon en Rimbaud en die van de typisch Amerikaanse schrijvers als Hemingway, Cormac McCarthy en Whitman, en ondertussen ook nog eens een link legt naar die van de troubadours als Villon, Guthrie, en al die meest naamloze ballad schrijvers, is hem als belezen man aan te rekenen. Dat de methode van pastiche en juxtapositie, waar de Ilja kwistig gebruik van maakt, ook nog eens tamelijk effectief door Dylan wordt toegepast, en dat al voor Ilja begon te schrijven, is hem blijkbaar ook ontgaan. Ik bewonder hem als schrijver, en hij hoeft Dylans werk niet mooi te vinden, maar hoe hij geen enkele consideratie heeft voor de grote invloed op de taal die Dylan heeft gehad (ook de zijne waarschijnlijk onbewust), is een beetje vreemd, en dat hij dan bovendien stelt dat de Nobel prijs naar een nog te ontdekken dichter had moeten gaan (hijzelf?), is ronduit zielig, had Hemingway dan destijds de prijs ook niet moeten krijgen, of Faulkner? Goed, ik ben Ilja pas gaan waarderen toen hij zijn romans ging schrijven, want zijn poëzie is nogal gekunsteld, gewrocht, terwijl zijn proza juist uitblinkt door scherpzinnigheid die leesbaar is, en daarin zal wel zijn blinde hoek zitten wat betreft Dylan. Hoe moeilijk diens songs vaak ook zijn, ze zijn zelden gekunsteld en hebben het vermogen om met een directheid, ondanks het surreële soms, beelden op te roepen die velen kunnen navoelen, omdat ze lijken te stammen uit iets dat we vanouds kennen, en dat is ook zo, alleen onder zijn handen worden ze weer tot iets nieuws. Een Nobelprijs waardig.